Archief | januari, 2012

Beknopt of uitgesponnen schrijven

31 jan

handschriftIn de cursussen die ik geef komen weleens vragen op over beknopt of uitgesponnen schrijven. Kort of lang? Een vrijwel onmogelijke vraag, want het gaat om twee begrippen die je niet zomaar kunt definiëren. De eigenlijke vraag zou kunnen zijn: boeit wat ik heb geschreven, of niet? Vertel ik genoeg of teveel, laat ik in een scène zien waar het echt om gaat? Met zulke vragen komen we dichter in de buurt.
Ik had een korte tekst in gedachten die misschien wel tegelijkertijd te lang én te kort was, terwijl ik aan het lezen was in Ian McEwan, Boetekleed. Eerst een vrije impressie van de tekst die een cursist schreef:
“Frits had zich die morgen gewassen, geschoren en keek nog even in de spiegel: met zijn pas geknipte haar zag hij er prima uit. Het was nog vroeg. De ochtend liet genoeg tijd over om rustig naar zijn werk te rijden. Het was een halfuurtje naar het gebouw van zijn nieuwe baan, hij zou tijd genoeg hebben om te parkeren. Zijn auto stond in de parkeergarage recht onder de flat waar hij sinds kort woonde. Hij nam de lift en drukte de P in. Eenmaal bij de receptie van het bankfiliaal werd een medewerker  gebeld die hem naar de afdeling begeleidde. Na een rondje voorstellen kreeg hij uitleg over de werking van het computersysteem, hoe in te loggen en wat zijn eigen e-mailadres zou zijn. Nu voelde hij zich echt deel van het team.”
In betrekkelijk weinig woorden krijg je een beeld van wat er die ochtend in pakweg anderhalf uur gebeurde.
Ian McEwan beschrijft hoe Cecilia in opdracht van haar moeder een vaas met wilde bloemen zal vullen om die op de kamer van een van de gasten te zetten. Hij neemt de tijd. Hij laat ons Cecilia zien en hoe ze staat tegenover Robbie, de zoon van een vrouw die in een huisje op het landgoed woont: “Hier te blijven hangen, verveeld en gerieflijk, was een vorm van zelfkastijding met een vleugje genot of de verwachting daarvan; als ze wegging gebeurde er misschien iets naars, of erger nog, iets leuks, iets wat ze zich niet kon veroorloven te missen. En dan was er nog Robbie, die haar ergerde met zijn vertoon van afstandelijkheid en zijn grootse plannen die hij alleen met haar vader wilde bespreken. Ze kenden elkaar al vanaf hun zevende, zij en Robbie, en het stoorde haar dat ze niet op hun gemak waren als ze praatten. Ook al vond ze dat grotendeels zijn schuld – kon zijn cum laude hem naar het hoofd gestegen zijn? – ze wist dat dit iets was wat ze moest ophelderen voordat ze overwoog om weg te gaan.” Dan gaat ze naar haar kamer om de vaas met bloemen te vullen. Vervolgens wordt de vertelling onderbroken door het verhaal dat met de vaas is verbonden. De overleden oom en enige verwant van haar vader heeft die vaas in Frankrijk gekregen, uit dankbaarheid omdat hij tientallen mensen het leven had gered. Het is een kostbare vaas van Meissner porselein. Met zoveel nadruk op de vaas, begin je als lezer ongerust te worden; is dit de inleiding tot een ongeluk met de vaas? McEwan gaat verder met Cecilia, die nu water in de vaas moet doen. Zij overweegt intussen van alles, haar verblijf hier in het ouderlijk huis, haar broer en een vriend, Robbie… De meest logische plek zou de keuken zijn, maar daar is de kokkin bezig en van een afstand is al te horen dat die in een vreselijk humeur is. Ze zou naar de vijver kunnen gaan, hoewel Robbie daar staat, en daar heeft ze geen zin in. Al die overwegingen worden onderbroken door een vervolg op de geschiedenis van de vaas. Iemand die in een museum werkte vermoedde dat de vaas bij Sotheby een hoop geld zou opleveren. Haar vader vond dat de vaas gewoon gebruikt moest worden uit eerbetoon aan zijn broer. Uiteindelijk gaat Cecilia toch naar de vijver.
McEwan vertraagt in dit gedeelte sterk: het kost je meer tijd om te lezen hoe Cecilia de bloemen in de vaas schikt en water toevoegt, dan de tijd die dit in de werkelijkheid heeft gekost. Maar goed, daarna zit er niet alleen water in de vaas, maar weet je als lezer een stuk meer van wat er in Cecilia omgaat, en hoe verschillende verhoudingen thuis liggen. Behalve dat ligt er over de hele episode de dreiging dat er iets misgaat met die vaas. Er is niet gezegd dat er iets zal gebeuren, maar alle aandacht ervoor, maakt je als lezer gevoelig voor het lot van de vaas.

Ik denk dat het verschil tussen de man op dag één van zijn nieuwe baan en Cecilia dit is: Als lezer zitten we niet alleen dicht op de huid van Cecilia, we zitten er als het ware onder. Van Frits weten we niets. Behalve dan dat hij zich door het e-mailadres deel voelt van het team. Daardoor missen elementen als tijd genoeg, het feit dat de parkeergarage onder de flat is gelegen en dat hij de lift neemt, een lading die ze interessant kunnen maken. Als we die ochtend met Frits sterk zouden meebeleven, dan kan de scène moeiteloos worden uitgebreid. Hij is misschien wel onzeker op die eerste dag, verwisselt een paar keer van overhemd en stropdas. Kleine dingen die op zichzelf banaal zijn, maar inzicht kunnen geven in het personage. Al die tijd zou hij kunnen denken aan vorige wel of niet goed uitgepakte banen, en wat deze nieuwe stap voor zijn leven kan betekenen. Zonder die insteek zou je de gang van Frits van huis tot aan zijn plek achter het beeldscherm nog aanzienlijk kunnen bekorten.
Cecilia die een vaas vult krijgt bij McEwan ettelijke pagina’s. Het gaat in dit geval echter niet om die simpele handeling, het gaat om Cecilia en al de dingen die voor haar belangrijk zijn. De handeling is van ondergeschikt belang, ook al loopt deze episode uit de roman uiteindelijk heel verrassend af.
Conclusie? Of handelingen meer of minder belangrijk zijn, ligt aan het personage. Als het voor hem of haar van belang is, moet je het de aandacht geven die het verdient. Die samenhang moet de lezer duidelijk zijn. Wat dat aangaat kan het stukje over Frits en zijn nieuwe baan zowel korter als langer  zijn. Als startend schrijver kun je beide in verschillende versies uitproberen.

Advertentie

Anton Koolhaas, Een kind in de toren

22 jan

Na een paar romans van Koolhaas begin ik me meer en meer te verwonderen dat hij niet een belangrijker plaats inneemt in de verschillende lijstjes die op het gebied van de Nederlandse literatuur in omloop zijn. Ik geef toe dat ik zelf ook pas een start maakte, nadat ik bij Jeroen Brouwers had gelezen dat hij zo de moeite waard was. Ook het boekenweekgeschenk ‘Een schot in de lucht’ stond braaf en ongelezen in de kast. Ik heb het net even nagekeken: het is van 1962! Ook die schade intussen ingehaald, en mocht je het ergens op een marktje of antiquariaat tegenkomen, neem het dan vooral mee voor een paar uurtjes leesplezier.
Maar goed, dit blog gaat over Een kind in de toren en ik schrijf deze stukjes met in het achterhoofd de vele mensen die ik ken en die graag zelf schrijven. De roman geeft een inzicht in de geest en de aard van de hoofdpersoon en van een stukje wereld waarin het kwaad buitengewoon goed gedijt. Daarnaast is het een pleidooi voor de fantasie. Ik las deze week nog een krantenartikel waarin een schrijver vertelt dat zijn uitgever erop aandringt om toch vooral op ware gebeurtenissen gebaseerde verhalen te schrijven. Dat is wat ‘de lezer’ zou willen. Ja, wie weet. Misschien ben ik wel niet de standaard lezer, aan de andere kant blijken die standaards vaak net zo min te bestaan als ‘de Nederlander’, zoals Maxima ooit heel terecht opmerkte.
Koolhaas’ roman begint met een brief die zelfs in het jaar dat het boek van de persen rolde (1977), al ouderwets aandeed. Wil de bekende architect Aernoudt Kampe naar St. Maris komen om te zien op welke manier de vijftiende-eeuwse toren gerestaureerd kan worden? Kampe, 55, gesetteld, weduwnaar, twijfelt, maar ziet er een mogelijkheid in om de sleur die zijn leven is geworden, te doorbreken. Qua karakter vertoont hij overeenkomsten met de hoofdpersonen uit andere romans van Koolhaas. Oud genoeg om op zijn leven terug te kijken, maatschappelijk succesrijk, emotioneel arm, wat terug te voeren is op een gebrek aan liefdevolle warmte in zijn jeugd en opvoeding.
Ik denk niet dat St. Maritz op de kaart is terug te vinden. Het ligt in een Europees buitenland, in een gebied met middelhoge bergen. Kenmerkend is dat er vrijwel voortdurend laaghangende bewolking is, zodat de toren bijna altijd in de mist verdwijnt. Deze duistere plek wordt beheerst door nog duisterder krachten: ooit belichaamd door een bisschop d’Ornoisy die met een terreurbewind de zonde dacht te bestrijden, later door een serie nazaten die het stokje enthousiast overnamen en doorgaven. De restauratiecommissie blijkt een dekmantel om de terreur waarin de toren een belangrijke rol speelt, te kunnen verlengen. Zij zou liefst een rapport zien waarin staat dat restauratie onmogelijk is. Dat Kampe toch de toren in wil is niet voorzien, en als hij doorzet, moet hij er niet meer uitkomen. Het loopt anders. Hij is niet voor niets een erg goede architect en constructeur en doorziet daarom een aantal verrassingen die de commissie voor hem in petto heeft. In die omstandigheden gaat hij alleen de toren in, met proviand en slaapgerei, want hij is van plan om langzaam naar boven trekkend de technische staat in kaart te brengen. Het is een expeditie die hem meer en meer met zichzelf confronteert, ook met de mogelijkheid (hij speelt even met die gedachte) in één van de vallen te stappen en het leven vaarwel te zeggen. Een omslag vormt het kind in de toren. Ik verklap niet teveel; op de achterflap is al te lezen dat een paar grote roofvogels – groot genoeg om lammeren en honden mee te nemen – een peuter hebben geroofd. Kampe ziet kans het kind te redden en zit daarmee nu in de toren. Hoe hij daarmee omgaat en wat het met hem doet, staat in schril contrast tot zijn vroegere verhouding met zijn eigen, jong gestorven kinderen.
In dit verhaal, de roman is tenslotte een verhaal, al valt er nog heel wat meer over te zeggen, in dit verhaal dus weinig eerbied voor de uitgever die vindt dat alles op werkelijkheid moet zijn gebaseerd. Het mooie is dat je als lezer wordt meegenomen in niet alledaagse omstandigheden, maar dat de mens er een herkenbare hoofdrol in blijft spelen. Het is kil en koud in de toren, maar ook in de ziel van Kampe. Mensen hebben kwalijke kanten en hier, onder aanvoering van d’Ornoisy en zijn meelopers van de Commissie, is het sterk uitvergroot. Behalve de ontwikkeling die bij Kampe is te zien, is er een spannend element: gaat hij uit dit wespennest geraken?
In het laatste deel herneemt het oude leven zijn loop. Maar kan dat wel, en was St. Maritz slechts een episode? Ik ga het hier niet vertellen. Lees het boek, let ook eens op de manier van vertellen en de structuur die in drie delen uiteenvalt.

Harry Mulisch, De Verteller

9 jan

of een idioticon voor zegelbewaarders.
Zo luidt de ondertitel van ‘deze wonderbaarlijke familieroman, die zich in meer dan één opzicht onderscheidt van andere familieromans…’(flaptekst).
Ja, dat mag je wel zeggen. Mulisch hanteert een experimentele stijl, waarin het vertellen van een enigszins begrijpelijk verhaal naar de achtergrond wordt gedrongen. Het boek kwam uit in 1970 en moet dus in de zestiger jaren zijn geschreven, een tijd waarin veel kunstenaars experimenteerden met nieuwe vormen. Aan de ene kant paste het wel in de tijd, aan de andere kant schreef de overgrote meerderheid van de auteurs romans in een begrijpelijke Nederlandse zinnen. De kritiek was vernietigend. Nu kun je je afvragen of dat terecht was, het is immers wel vaker voorgekomen dat tijdgenoten de kwaliteit van een kunstwerk niet zagen, zodat je pakweg veertig jaar later denkt, wauw, dat ze dat toen niet zagen, die critici.
Ik heb het boek gelezen, heb me bij tijd en wijle gedwongen om verder te lezen, en ik ben niet blij. Het verhaal van een man die acht tanden heeft laten trekken en nu op zijn jacht wacht tot een noodprothese klaar is, en intussen zijn verleden overdenkt, ontspoort tot een bal woordspaghetti, met daarin alles, maar dan ook alles wat de schrijver inviel. Het levert, om een ander beeld te gebruiken, erg veel wonderbaarlijke bomen op. Probeer daar doorheen het bos nog maar eens te zien! Het verhaal, voor zover het nog te volgen is, wordt onderbroken door tien zegels, aparte teksten, en een brief waarvan op negen verschillende plaatsen een stukje opduikt.
Hoe je met een dergelijke tekst, roman zou ik het niet noemen, omgaat, ligt aan je basisinstelling. Ga je er vanuit dat je het boek leest van een van de grootste Nederlandse schrijvers, dan kun je het boek lezen en herlezen en aan de dingen die je aanvankelijk ontgaan, betekenis toekennen. Je kunt je daarbij laten helpen door het boek ‘De verteller verteld’ waarin Mulisch een uitgebreide uitleg geeft. Hij schreef dit nadat de kritiek weinig had heel gelaten van zijn wonderbaarlijke familieroman. Dat kan. Je kunt er vanuit gaan dat de schrijver heilig is en dat het aan jou moet liggen als je het boek niet waardeert, of begrijpt. De meeste lezers haken echter gewoon af. Sommige lezers kunnen zelfs kwaad worden: wat is dit voor gedoe, waarom haalt de schrijver er te pas en te onpas allerlei referenties bij uit de oudheid, de alchemie, getalspelen en wat al niet meer? Wil hij laten zien hoe belezen en erudiet hij is, is het grenzeloze ijdeltuiterij, zal de lezer hem worst zijn? Zoals ik al zei, het hangt af van de basisinstelling, ben je een bewonderaar door dik en dun, een neutrale lezer, of kritisch tot wantrouwend ten opzichte van de schrijver?
Eén ding is duidelijk, door te vergeten dat je een verhaal wilde vertellen en jezelf te vermaken met allerlei taalspelletjes die jij als schrijver erg amusant vindt, raak je de lezer kwijt. Omdat ik al jaren schrijfcursussen geef, is dat ook de manier waarop ik naar de verhalen van anderen kijk. Dit blijkt niet te werken. Overigens heeft Mulisch dat zelf ook begrepen. Wel heeft hij eerst nog een uitgebreide uitleg geschreven bij De Verteller, maar in zijn latere werk is hij afgestapt van dit experimentele procedé.
Was het lezen van dit boek verspilde tijd? Nee, het is goed om te zien hoe je je als schrijver los kan maken van alle afspraken over het schrijven. Oké, je kan daarin te ver gaan, maar toch, zo’n exercitie maakt je wel vrijer. Sommige spelletjes zou je zelf kunnen spelen om je gevoel voor taal te vergroten, zoals de dropping van een brood: ‘- en plotseling hing het brood als een wolk vogels in de blauwe lucht…’ waarna een broodvormige wolk verschijnt van tegen de veertig woorden die allemaal met brood te maken hebben.

Harry Mulisch – De elementen

3 jan

Hoewel in 1988 gedrukt, lag dit exemplaar nog als nieuw op een boekenkraam, compleet met een reclamestrook om de omslag. Roman, zegt de uitgever, misschien door Mulisch geïnspireerd, waarmee weer eens blijkt dat het verschil tussen roman en novelle een arbitraire zaak is: er zijn langere novellen en kortere romans.

De elementen blijken de bekende vier elementen, het eerste deel heet Aarde. Mulisch past een niet zo gebruikelijke vorm toe om de lezer in het verhaal te trekken. Neem het volgende, schrijft hij, stel, je hebt het hele jaar hard gewerkt en nu ben je op vakantie op Kreta. Hij somt nog een aantal mogelijkheden op, maar besluit: Nee, je bent een Nederlandse man op Kreta en het is een zomer aan het eind van de twintigste eeuw. Dat is nu dus vastgelegd.

Daarmee is ook de vorm vastgelegd. Gedurende de roman is de lezer de hoofdpersoon, hij wordt met je aangesproken en hij is het die alle verwikkelingen meemaakt. Hij, is getrouwd met een vrouw die hem niet meer kan uitstaan, hij is de succesvolle reclamejongen die grote accounts binnen haalt en houdt, heeft zijn twijfels, zijn wanhoop. Dat alles wordt jou als lezer toebedacht. Als op een gegeven moment de hoofdpersoon en zijn vrouw Regina vijandig zwijgen, voert de verteller een mogelijk gesprek op. De man verwijt haar nooit tevreden te zijn, steeds meer te willen, tot ze misschien met twintig bewakers op Antibes zit. En zal je dan gelukkig zijn? Zelf stelt hij: “Ik ben nooit zo gelukkig geweest als die avond op mijn huurkamer, toen jij uit Parijs terugkwam.” / “Dat is lang geleden.”/ “Twaalf jaar, om precies te zijn. En daarom ben je ontevreden om een volstrekt belachelijke en infantiele reden, en ik moet er voor boeten. Oké, dat is de straf voor mijn cynische beroep…”

Het eindigt ermee dat zij zegt dat hij kan doodvallen en dat de verteller schrijft: Het is niet zeker dat het allemaal zo gezegd had kunnen zijn, want jullie hebben geen woord gesproken. Zwijgend zitten jullie naast elkaar. Plotseling voel je de neiging haar te slaan, zo hard je kunt, in haar gezicht; maar dat doe je niet. Geef toe dat je wanhopig bent. Jullie maken zelfs geen ruzie meer. Het ziet er naar uit dat het zwijgen van het heelal, daarboven tussen de sterren, jullie voorgoed heeft vastgegrepen.

De roman gaat zeker niet uitsluitend over een echtpaar dat het stadium van ruzies voorbij is en nu op Kreta een voorlopig nog onbekend lot wacht. Er zijn ontmoetingen met andere, rijke en bekende personen, en gesprekken over de Klassieken, de goden, Grieken, Romeinen latere filosofen. Dat is wat Mulisch graag doet, en wat in later werk terugkomt. Dit wordt ook gebruikt om verband in het verhaal te krijgen en te versterken. Het veel liefst alles omvattende en dat rond een bepaald thema, in dit geval liefde en geluk, het aardse, geld en bezit, tegenover het hogere, de geest.

Tegenover deze achtergrond speelt zich het verhaal af dat aan het einde van de twintigste eeuw op Kreta speelt en waarin jij, lezer, samenvalt met de hoofdpersoon. Een verhaal met een verrassende, maar niet totaal onmogelijke afloop. Een afloop ook die alle elementen bij elkaar brengt en waarvoor ik alleen het woord climax kan vinden.