Na een paar romans van Koolhaas begin ik me meer en meer te verwonderen dat hij niet een belangrijker plaats inneemt in de verschillende lijstjes die op het gebied van de Nederlandse literatuur in omloop zijn. Ik geef toe dat ik zelf ook pas een start maakte, nadat ik bij Jeroen Brouwers had gelezen dat hij zo de moeite waard was. Ook het boekenweekgeschenk ‘Een schot in de lucht’ stond braaf en ongelezen in de kast. Ik heb het net even nagekeken: het is van 1962! Ook die schade intussen ingehaald, en mocht je het ergens op een marktje of antiquariaat tegenkomen, neem het dan vooral mee voor een paar uurtjes leesplezier.
Maar goed, dit blog gaat over Een kind in de toren en ik schrijf deze stukjes met in het achterhoofd de vele mensen die ik ken en die graag zelf schrijven. De roman geeft een inzicht in de geest en de aard van de hoofdpersoon en van een stukje wereld waarin het kwaad buitengewoon goed gedijt. Daarnaast is het een pleidooi voor de fantasie. Ik las deze week nog een krantenartikel waarin een schrijver vertelt dat zijn uitgever erop aandringt om toch vooral op ware gebeurtenissen gebaseerde verhalen te schrijven. Dat is wat ‘de lezer’ zou willen. Ja, wie weet. Misschien ben ik wel niet de standaard lezer, aan de andere kant blijken die standaards vaak net zo min te bestaan als ‘de Nederlander’, zoals Maxima ooit heel terecht opmerkte.
Koolhaas’ roman begint met een brief die zelfs in het jaar dat het boek van de persen rolde (1977), al ouderwets aandeed. Wil de bekende architect Aernoudt Kampe naar St. Maris komen om te zien op welke manier de vijftiende-eeuwse toren gerestaureerd kan worden? Kampe, 55, gesetteld, weduwnaar, twijfelt, maar ziet er een mogelijkheid in om de sleur die zijn leven is geworden, te doorbreken. Qua karakter vertoont hij overeenkomsten met de hoofdpersonen uit andere romans van Koolhaas. Oud genoeg om op zijn leven terug te kijken, maatschappelijk succesrijk, emotioneel arm, wat terug te voeren is op een gebrek aan liefdevolle warmte in zijn jeugd en opvoeding.
Ik denk niet dat St. Maritz op de kaart is terug te vinden. Het ligt in een Europees buitenland, in een gebied met middelhoge bergen. Kenmerkend is dat er vrijwel voortdurend laaghangende bewolking is, zodat de toren bijna altijd in de mist verdwijnt. Deze duistere plek wordt beheerst door nog duisterder krachten: ooit belichaamd door een bisschop d’Ornoisy die met een terreurbewind de zonde dacht te bestrijden, later door een serie nazaten die het stokje enthousiast overnamen en doorgaven. De restauratiecommissie blijkt een dekmantel om de terreur waarin de toren een belangrijke rol speelt, te kunnen verlengen. Zij zou liefst een rapport zien waarin staat dat restauratie onmogelijk is. Dat Kampe toch de toren in wil is niet voorzien, en als hij doorzet, moet hij er niet meer uitkomen. Het loopt anders. Hij is niet voor niets een erg goede architect en constructeur en doorziet daarom een aantal verrassingen die de commissie voor hem in petto heeft. In die omstandigheden gaat hij alleen de toren in, met proviand en slaapgerei, want hij is van plan om langzaam naar boven trekkend de technische staat in kaart te brengen. Het is een expeditie die hem meer en meer met zichzelf confronteert, ook met de mogelijkheid (hij speelt even met die gedachte) in één van de vallen te stappen en het leven vaarwel te zeggen. Een omslag vormt het kind in de toren. Ik verklap niet teveel; op de achterflap is al te lezen dat een paar grote roofvogels – groot genoeg om lammeren en honden mee te nemen – een peuter hebben geroofd. Kampe ziet kans het kind te redden en zit daarmee nu in de toren. Hoe hij daarmee omgaat en wat het met hem doet, staat in schril contrast tot zijn vroegere verhouding met zijn eigen, jong gestorven kinderen.
In dit verhaal, de roman is tenslotte een verhaal, al valt er nog heel wat meer over te zeggen, in dit verhaal dus weinig eerbied voor de uitgever die vindt dat alles op werkelijkheid moet zijn gebaseerd. Het mooie is dat je als lezer wordt meegenomen in niet alledaagse omstandigheden, maar dat de mens er een herkenbare hoofdrol in blijft spelen. Het is kil en koud in de toren, maar ook in de ziel van Kampe. Mensen hebben kwalijke kanten en hier, onder aanvoering van d’Ornoisy en zijn meelopers van de Commissie, is het sterk uitvergroot. Behalve de ontwikkeling die bij Kampe is te zien, is er een spannend element: gaat hij uit dit wespennest geraken?
In het laatste deel herneemt het oude leven zijn loop. Maar kan dat wel, en was St. Maritz slechts een episode? Ik ga het hier niet vertellen. Lees het boek, let ook eens op de manier van vertellen en de structuur die in drie delen uiteenvalt.
Mooi blog Kees! Je maakt me nieuwsgierig. Ik krijg zin om het boek te gaan lezen.