Archief | oktober, 2012

Bertold Brecht – Kalendergeschichten

24 okt

Dit vind ik om veel redenen een mooi boek. Laten we bij de buitenkant beginnen: een illustratie zoals je op geen tweede omslag in je boekenkast zal vinden. Het is een pocket, de originele uitgave uit 1953 van Rowohlt Verlag, die deze serie rororo noemde. Wat nieuw was, is de manier van binden, met een linnen ruggetje, waardoor het boek veel beter openvalt dan de Prisma’s uit diezelfde tijd. In Nederland heeft alleen de Rotterdamse uitgeverij Ad Donker dit overgenomen.

Brecht schrijft prima verhalen. Sommige bestonden misschien al, in dat geval is het Brechts verdienste dat hij ze opnieuw en in zo’n goede stijl heeft herverteld. Ik denk aan het eerste verhaal, De Augsburger krijtcirkel. Dit speelt zich af in de tijd van de dertigjarige oorlog. Tijdens brute invallen van een plunderend leger laat een moeder haar kind in de steek. Het wordt gered en opgevoed door een arme hulp in de huishouding. Jaren later ontbrandt een strijd over dit kind en gaat een wijze rechter een salomonsoordeel vellen. Voor de omslag en dit verhaal zou je het boek kunnen aanschaffen als je het ergens in een antiquariaat tegenkomt.
Je kunt vervolgens meer korte verhalen en een aantal gedichten lezen. Je kan ook naar achter bladeren om bij de verhalen van mijnheer Keuner te komen. Het laatste en heel korte vertaal ik:

Het weerzien

Een man die mijnheer K. lang niet had gezien, begroette hem met de woorden: “U bent helemaal niets veranderd.” “O!” zei mijnheer K. en verbleekte.

Advertentie

Marcel Proust – Een liefde van Swann

20 okt

In de loop van de tijd was me wel het een en ander ter ore gekomen over Proust. Genoeg om het lezen te beginnen met de nodige schroom. Dit is het serieuze werk. En dan is Een liefde van Swann nog een betrekkelijk lichter deel dat je los kan lezen, ook los uitgegeven wordt, uit het grote A la recherche du temps perdu, Op zoek naar de verloren tijd. Er over schrijven vraagt om durf, zo voelt het wel, of op zijn minst terughoudendheid. Er is al veel en diepgaand over dit boek geschreven

Swann lijkt in een aantal opzichten op Proust. Beiden heten Marcel, beiden zijn ingevoerd in de hogere kringen van het einde van de 19e eeuw. Dat levert een mooi beeld op van het leven in die tijd en van de vele Salons die in de betere standen werden georganiseerd. De roman of novelle is heel wat meer dan een liefdesverhaal in een historische omgeving. De schrijver onderzoekt hoe de gepassioneerde liefde werkt. en wel op de bijzondere manier waarop Swann het ervaart. Voorwerp van zijn liefde is Odette, niet helemaal zijn niveau en op weg om een courtisane te worden. Vandaag zou je zeggen een erg chique upper class slet. De fijngevoelige Swann die veel met kunst op heeft en het werkelijke leven en de kunst op een aparte manier mengt, ziet aanvankelijk niets in haar, tot hij in haar trekken ziet van Zippora zoals Botticelli haar schilderde in de Sixtijnse kapel. Swann blijft afstandelijk, wat hem voor haar juist aantrekkelijk maakt. Dát bezitten wat moeilijk te krijgen valt, is nu eenmaal extra aanlokkelijk. Wanneer dat verandert en Swann veroverd is, wordt hij degene die bang is zijn “bezit” te verliezen. Hij wordt obsessief jaloers. Zeker wanneer er in een volgende fase sprake is van een verwijdering; Odette maakt zich los. Het is de vraag in hoeverre zij er ooit alleen voor Swann was. De lezer en Swanns vrienden hebben zo hun twijfels, maar hijzelf maakt zich wijs dat Odette een deugdzame schat is, over wie verwerpelijke mensen roddels verspreiden.
Proust vertelt in de hij-vorm vanuit Swanns perspectief. De verteller is meest afwezig, maar mengt zich een enkele keer in het verhaal als een ik die nog dichter bij de schrijver staat, hem misschien wel is. We volgen de ontwikkeling van de liefde in alle kleine details, waarbij mij bijzonder opviel hoe de ene fase verglijdt in de volgende. De stijl van schrijven vraagt wel om een geconcentreerde lezer. Met een hoofd vol gedachten aan eigen problemen die nog moeten worden opgelost, zou je in de zinnen van Proust makkelijk kunnen verdwalen. Ik heb een zin van 225 woorden gekopieerd. De zin ervoor die ik als een inleiding meenam, heeft maar een schamele 74 woorden. Kijk maar wat je ervan vindt, of je qua schrijfstijl deze kant uit wil of juist niet.

En Swann’s liefde, deze ziekte, had zo snel om zich heen gegrepen, was zo nauw vervloch­ten geraakt met al zijn gewoonten, zijn handelingen, zijn gedach­ten, zijn gezondheid, zijn slaap, zijn leven, zelfs met datgene wat hij na zijn dood wenste, was zo met hem vergroeid, dat het niet meer uit te roeien was zonder hemzelf bijna totaal te vernietigen; om in de termen van de chirurgie te spreken: zijn liefde was niet meer operabel.

Door deze liefde was in Swann elke belangstelling voor wat dan ook gedoofd zodat, wanneer hij toevallig weer eens onder zijn vroegere vrienden kwam, waarbij hij zichzelf voorhield dat zijn relaties hem, als een bijzonder fraai kledingstuk dat zij overigens niet eens zo erg zou weten te waarderen, iets meer waarde in de ogen van Odette konden geven (hetgeen misschien mogelijk zou zijn geweest als ze niet juist ontluisterd werden door deze zelfde liefde die voor Odette alles waarmee ze in aanraking kwam van minder waarde maakte omdat het het belang van alles wat daar­buiten viel aan zichzelf ondergeschikt leek te stellen) hij, naast een gevoel van wanhoop zich te bevinden op een plek, te midden van mensen die zij niet kende, hetzelfde belangeloze genoegen beleefde als hem een roman of een schilderij zou hebben geschon­ken waar de verschillende vormen van vermaak van een klasse die haar tijd in ledigheid doorbrengt, in afgebeeld worden; zoals hij er thuis eenzelfde genoegen in schepte, zijn oog te laten gaan over de dagelijkse gang van zaken, de élégance van zijn gardero­be, de livrei van zijn bedienden, de juiste belegging van zijn geld, als om in Saint Simon (een van zijn geliefde schrijvers) te lezen over de dagindeling en de samenstelling van de maaltijden van Mme de Maintenon, of over de weloverwogen gierigheid en de grote staat van Lulli.

(Lulli, componist aan het hof van Lodewijk XIV en vriend van Molière; Saint Simon was schrijver in dezelfde periode, waarschijnlijk las Swann in zijn memoires. Mme de Maintenon was de tweede vrouw van Lodewijk XIV.-KS)

Eveline Vreeburg, Onder pseudoniem

12 okt

Het boek was terecht gekomen op de kraam van een boekenstalletje onder de schaduw van de Laurenskerk. Begin herfst 2012, uitgegeven in 2011. De flaptekst zei nog niets over de werkelijke inhoud, maar maakte wel nieuwsgierig, net als een paar zinnen die opvielen door hun compacte, laconieke vorm. De uitgever was Prometheus. Misschien rolt er ook daar wel eens een slecht boek uit, maar ik beschouwde het als een kwaliteitsstempel.
Onder pseudoniem is heel sterk een ik-boek, een ik die we met flinke onderbrekingen volgen van haar pubertijd tot aan haar vierentwintigste. Op een bizarre manier is ze op zoek naar genegenheid. Op de een of andere manier probeert ze om te gaan met de alles overheersende gebeurtenis uit haar familiegeschiedenis, namelijk de verdwijning van haar oudere halfzus. Na geruime tijd blijkt ze dood, gedood.
In eerste instantie las ik het boek vooral geïntrigeerd door de stijl van schrijven. Het leek me een mooi voorbeeld voor mijn cursisten verhalen schrijven. Hieronder een klein voorbeeld:

We zouden een paar dagen naar Euro Disney gaan omdat mijn zus die maand jarig was. Ze werd vierentwintig. Dat moest gevierd worden. Mijn zus kwam ook later. Dat had ze beloofd omdat ze eerst nog naar Spanje wilde liften met een vriend die wij allemaal nog nooit hadden gezien. We wisten alleen dat hij een hoog voorhoofd had en dat hij hoogbegaafd was. Met zijn intelligentie had hij niets gedaan behalve overal heen liften. Dat ’later’ bleef maar komen, maar mijn zus niet. We gingen alvast naar dat pretpark zonder haar. Daarna gingen we alvast naar huis.

En nog een paar zinnen:

De volgende ochtend liep mijn moeder gehavend het huis uit. In haar ene hand een koffer. In de andere mijn zus. Een paar jaar later ontmoette ze mijn vader. Van mijn zus had dat niet gehoeven.

Omdat het een waar gebeurd verhaal is, valt er buiten het boek om het nodige te achterhalen. ‘Van mijn zus had het niet gehoeven’, betekent zoveel als: ze heeft de tweede echtgenoot van haar moeder nooit geaccepteerd en gooide, zoals dat heet, haar kont tegen de krib. Het is niet zo moeilijk om daar de nodige spanningen en ‘situaties’ uit af te leiden. Dat samen te vatten in het korte zinnetje dat het van haar zus niet had gehoeven, is dus erg laconiek, een middel misschien om pijnlijke zaken op afstand te houden. Het is de stijl van schrijven die Eveline Vreeburg door het hele boek volhoudt.
De verdwijning van haar zus speelt een belangrijke rol vooral wat het effect is op de hoofdpersoon. We volgen de ik die vanuit haar ouders huis, ergens in het noorden van Brabant, naar Amsterdam verhuist en daar van huis naar huis, van vriendje naar vriendje trekt. Haar hart is er niet bij. Over een van de jongens zegt ze dat het beter dan niets was, en niets was er al genoeg. Met een oudere, wat dolende student, trekt ze langer op. Samen ondernemen ze zelfs een reis naar het verre oosten. Tot een ware omslag leidt dat niet.
Je kunt het een autobiografisch boek noemen, maar ook een roman. Vreeburg reduceert het aantal personages – ze heeft meer familie dan in het boek voorkomt – en ze beperkt de verhaallijn. Volgens het foto-onderschrift op de achterkant studeerde zij Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. Daarover geen woord. En ongetwijfeld is er veel meer waarover met geen woord geschreven wordt. Dat hoeft ook niet. Ook de schrijver van een verhaal met sterk autobiografische trekken staat het vrij een keuze te maken en te bepalen wat er wel of niet in het verhaal thuis hoort.

Voor wie zelf schrijft is Onder pseudoniem zonder meer een interessant boek vanwege de stijl. Het vereist intens lezen, want achter het schijnbaar achteloze, afstandelijke, gaat veel meer schuil. Eigenlijk kan je het beste na bladzijde 189 weer terugbladeren naar de eerste zin en gaan herlezen. Dat is overigens bepaald geen straf.

Martin Walser, Ein fliehendes Pferd

5 okt

Martin Walser hoort thuis in een rijtje Duitse naoorlogse schrijvers waarin je ook Heinrich Böll, Günther Grass vindt. Ein fliehendes Pferd, in het Nederlands vertaald als Een vluchtend paard – in het Duits kan het ook een op hol geslagen paard zijn, verscheen in 1978. Mijn exemplaar uit de druk van het 143- tot 149ste duizendtal stamt uit 1979. Het boek werd verfilmd en bewerkt tot een toneelstuk dat nog op 27 september 2012 werd uitgevoerd in de stad Fulda. Na lezing kan ik niet anders dan beamen: de novelle is nog volledig actueel.

Met de flapteksten die ik vaak pas achteraf pas lees, of nog eens lees, kan ik het helemaal eens zijn, hoewel ze er niet om liegen als het om superlatieven gaat. Marcel Reich-Ranicki, jarenlang de paus van de Duitse literatuur schrijft: “Deze geschiedenis van twee echtparen is een pronkstuk van Duitse literatuur, waarin Martin Walser als meester van waarneming en psychologie, zich weer een ware taalvirtuoos toont.” Benjamin Heinrichs schreef in Die Zeit: “Een novelle die met het woord ‘meesterwerk’ nog maar een zuinige lof zou worden toegezwaaid.”

Inderdaad, wat een plezier om te lezen. Ik zou het iedereen die van lezen houdt en iedereen die zelf schrijft en naar voorbeelden zoekt van harte aanraden.

Waar gaat het over? Het echtpaar Helmut en Sabine brengt voor de elfde maal een vakantie door aan Bodensee. Op de eerste bladzijde loopt Sabine naar een vrij tafeltje aan de straatkant van een terras. De hond volgt en ook Helmut, hoewel hij liever niet op een terras was gaan zitten, en als hij dat al gedaan zou hebben dan liefst zo ver mogelijk van de flanerende voorbijgangers, tegen de pui aan. Hij zou zich überhaupt het liefste terugtrekken. Dan blijft een gebruinde, doorgetrainde voorbijganger staan, herkent hem als Helmut, nee zeg, ken je me niet meer, we zaten samen op school. Het is Klaus, met zijn jongere vrouw Helene, zeg maar Hel. Terwijl Helmut schoorvoetend toegeeft dat ze elkaar kennen en het daarbij wil laten, vindt Klaus dat de ontmoeting moet worden gevierd met een afspraak voor die avond. Hij aarzelt, Sabine zegt ja. Zo begint een reeks ontmoetingen die steeds meer laten zien van de beide echtparen. Alles vanuit het perspectief van Helmut en een scherp ziende verteller. Tijdens een zeiltocht op de Bodensee, waarvoor de vrouwen zich hebben verontschuldigd, komt het tot een climax. Er volgt een verrassende wending, en terwijl ik, met nog maar een bladzijde of zeven, acht te gaan, dacht dat we afstevenden op het einde, volgde een nieuwe wending en een slot dat mij nog heel lang zal bijblijven.

Alles in 151 bladzijden, waaruit maar weer eens blijkt dat lengte en inhoud zich niet één op één tot elkaar verhouden. De novelle verfilmen, tot een toneelstuk bewerken? Als ik filmmaker of regisseur was zouden me de handen jeuken… en ik zou er de pest in hebben dat anderen me waren voor geweest. Wat voor “de gewone lezer” wel blijft, is de mogelijkheid om terug te gaan naar het begin en opnieuw te lezen. Jürgen Lodemann zei op de Duitse televisie dat voor hem het bewijs lag in het feit dat hij zich bij tweede en derde lezing nog steeds amuseerde en op nieuwe toespelingen stuitte.

Amuseerde klopt. Het is een licht maar geen lichthartig verhaal. De middelbare mannen krijgen de meeste aandacht, zij blijken de grootste problemen te hebben, maar gaandeweg wordt duidelijk dat de vrouwen worden meegezogen, en dat onder de oppervlakte niets is wat het lijkt te zijn.

Ein fliehendes Pferd was een van de beste boeken die ik de laatste tijd las, en ik heb de laatste tijd veel uitstekend geschreven boeken gelezen.

Ton van Reen, Zomerbloei

5 okt

De naam zei me niets, tot ik twee jaar geleden van Henk Mali het boek “Ton van Reen, Schrijver, verteller en wereldburger” kreeg. Als dat niet was gebeurd had ik Zomerbloei laten staan in het schap van Terre des Hommes, hoe mooi ook uitgevoerd, ingebonden, en met een gedeelte van een Klimt schilderij op de stofomslag. Er kwam bij dat ik op een cursus Levensverhalen een man had die in zijn eerste verhaal schreef over zijn tocht naar een internaat, een seminarie eigenlijk, zoals hij toevoegde. Niet elke cursist is direct een schrijver die geen tips meer kan gebruiken en delen uit Van Reens novelle leken mij goede voorbeelden. In Zomerbloei gaat een jongen van zestien uit Noord-Limburg naar een vakantiekolonie om aan te sterken van een longontsteking die hij net te boven is. We bevinden ons in de vijftiger jaren. De vakantiekolonie is in een door nonnen geleid instituut dat in de zomer leeg staat omdat de internaatskinderen zomervakantie hebben en thuis zijn. Het verhaal van 83 bladzijden wordt in de ik-vorm verteld door de jongen die ik net noemde. Hij vindt aansluiting bij Folko, die er van droomt naar Canada te emigreren en ervan overtuigd is daar te slagen en na korte tijd in een dikke Amerikaanse slee te zullen rondrijden, en bij het magere meisje Gemma, voor wie hij meer dan een zwak heeft. Gemma leeft te midden van de anderen teruggetrokken. Zij is verdiept in de roman Eenzaam avontuur van Anna Blaman en is gefascineerd door het idee van vrouwen die van vrouwen houden. Iets wat op de hoofdpersoon vooral verwarrend werkt. De ik weet niet goed wat hij met zijn gevoelens aan moet, Gemma is helemaal niet wat hij zich als ideaal had voorgesteld: een meisje met een vrolijk blozend gezicht en vormen die bij meisjes horen. Eigenschappen die eerder te vinden zijn in Shirley de verleidelijke dochter van een cafébaas uit Geleen. Zij ziet juist wel iets in de hoofdpersoon, maar tot zijn eigen verbazing kan hij zich niet losmaken van zijn gevoelens voor de ziekelijke Gemma.

Wat opvalt is de indeling in van het verhaal in korte tekstblokken, gescheiden door witregels. Is het een trucje, vroeg ik me af, maar bij het bekijken van de inhoud: hoe verspringt het verhaal tussen het ene en het volgende tekstblok, blijkt dat er steeds een verandering plaatsvindt, die een witregel rechtvaardigt. Ik heb de eerste drie bladzijden, en uit het midden de pagina’s 48 en 49 gescand voor de cursisten levensverhalen, waarbij ik vooral dacht aan de man die halverwege de vijftiger jaren naar het internaat in de buurt van Nijmegen ging.