Onder het pseudoniem R.J. Peskens schreef de legendarische uitgever Geert van Oorschot. Vóór dit boek verschenen Twee vorstinnen en een vorst en Mijn tante Coleta, waarmee Van Oorschot zijn eigen bestsellers schreef. Ze zijn nog regelmatig antiquarisch te vinden. Op de flaptekst zegt de auteur nadrukkelijk dat Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse geen vervolg is op de genoemde titels. Het bevat acht korte verhalen, te beginnen met het titelverhaal, dat gaat over Richard Neleman. De ik-verteller leert hem kennen in de vijfde klas van de Lagere School. Richard was een ongewone jongen, de ik-figuur was de enige met wie hij, op een afstandelijke manier, omging. Over zijn ouders had hij wilde verhalen waarvan de bewering dat zijn vurige en avontuurlijke moeder eigenlijk een Italiaanse was, deel uitmaakte.
In het tweede verhaal wordt een hij opgebeld door een vrouw met wie hij vijfentwintig jaar eerder in een dorp had kennisgemaakt. Ze hadden iets, geen volledige relatie, en dat iets betekende voor haar en het dorp veel meer dan voor de stadse hij. Na het onverwachte telefoontje volgt een afspraak en een gesprek in een café waaruit de geschiedenis duidelijk wordt voor de lezer. Voor de man betekent het dat ‘de andere kant’ met vertraging helder wordt. Gevolgen voor het nu van zoveel jaren later, heeft het niet.
Het daarop volgende verhaal gaat over de heer Huisman, luchtig geïntroduceerd als ‘een lange man met een te kleine hoed op het hoofd. Hij had een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij iedereen uitlachte, maar het net niet deed. Niemand wist eigenlijk goed raad met de heer Huisman’.
Na een aanloop komen de heer en mevrouw Van Putte in beeld, de eigenaar en de echtgenote van de zaak in marmeren grafmonumenten waar Huisman werkt. Wat er in dit langere (49 pagina’s) verhaal gebeurt, is verrassend en boeiend. Ik moet mij bedwingen om er niet meer over te vertellen. Wat na drie verhalen opvalt is dat ze steeds gaan over mensen die het op zijn zachtst gezegd moeilijk hebben met de omgang met andere mensen. Ze dragen een last met zich mee, iets wat ze niet kunnen relativeren om daarna verder te gaan. Oppervlakkig zijn de personages niet, in tegendeel, ze hebben juist een grote diepte, zij het op een monomane manier. Juist doordat ze afwijken van de gewone man of vrouw zijn ze interessant. De problemen waarmee ze te maken hadden zijn herkenbaar, maar ze zijn in de ogen van de doorsnee mens, sterk uitvergroot, zodanig dat ze hun hele leven bepalen.
Een bundel met verhalen over zulke mensen zou zware kost kunnen zijn, maar dat is het niet. Peskens schrijft op een lichte manier. We zagen het net al bij de introductie van Huisman.
In een ander verhaal: ‘Ten slotte kwam een oude verpleegster mij begroeten. Haar lippen waren christelijk smal en het stalen montuur van haar bril bewees dat ze nooit zondige gedachten had. Ze vroeg of ik haar maar volgen wilde.’
En, over iemand anders: ‘Haar mond gaf de gewaarwording van rulle droge lippen van een paard’.
Op blz. 115, ik sla het boek op een willekeurige pagina open: ‘Ik spreek allang niet meer op vergaderingen. Het verbeteren of gelukkig maken van de mensheid is toch een vergeefse zaak.’
Bij zo’n mededeling rijst de vraag of dit de opvatting is van de auteur, die dit via een van zijn personages overdraagt aan de lezer. Zeker is dat nooit. Legt de schrijver een personage goede of foute gedachten in de mond, dan zijn er altijd wel lezers die daar de schrijver op aankijken, terwijl de schrijver zich met gemak kan verdedigen: ik zeg dat niet, dat zegt het personage.
Ik vond de verhalen een plezier om te lezen. Wel viel mij een aantal slordigheden op. Misschien is het een beroepsdeformatie omdat ik met een kritisch oog naar veel verhalen van cursisten kijk. Het gaat dan om opbouw, perspectief en alle andere elementen van een verhaal, maar ook spelling en grammatica. Zo las ik in deze verhalenbundelvan iemand die telefoneerde: ‘ik (…) liet de haak bijna uit mijn handen vallen’. Op de volgende pagina, het begin van een nieuw verhaal: ‘Ik nam de hoorn van de haak…’ Dat laatste klopt, het eerste niet. Het laatste uit een serie gebeurtenissen kan je beschrijven met ‘ten slotte’ deed hij (bv.) het deksel op de pan en draaide het gas uit. Maar in het volgende voorbeeld schrijf je: hij liet haar niet in de steek, het was ‘tenslotte’ zijn eigen zus. Het is typisch een weetje uit het Groot dictee der Nederlandse taal, maar van een uitgever mag je verwachten dat hij dit verschil kent, en ook weet dat je schrijft dat iets ‘almaar’ doorgaat, en niet ‘als maar’. Zoals ik al zei, ik heb de verhalen met veel plezier gelezen en kan ze iedereen van harte aanraden. Je moet wel zoeken in de bibliotheek of op internet, want de eerste uitgave was in het midden van de zeventiger jaren. En tja, die kanttekening mag je ook onder muggenzifterij rangschikken.