Je kan het lang blijven doen, schrijven. Graham Greene publiceerde zijn laatste roman in 1988 en was toen 84 jaar. Het leest bepaald niet als het boek van een oude man. Niet voor niets wordt Greene beschouwd als één van de weinige schrijvers die er echt toe doen.
Gisteravond had ik het in een cursusbijeenkomst Korte verhalen schrijven over het begin van een verhaal. Een paar avonden daarvoor vroeg iemand me hoe de flapteksten tot stand komen. Ik had de roman van Graham Greene bij me; hier heeft de uitgever de eerste alinea tot flaptekst verheven. Er gebeurt dan ook nogal wat in dat stukje:
Ik ben nu in mijn tweeëntwintigste jaar maar de enige verjaardag die zich in mijn herinnering duidelijk van alle andere onderscheidt, is mijn twaalfde, want dat was de dag waarop ik de kapitein voor het eerst ontmoette. Het was een druilerige, mistige dag en ik herinner me dat het grind op het schoolplein nat was onder mijn gymschoenen en dat de kloostergang bij de schoolkapel glibberig was van de afgevallen bladeren, toen ik hals over kop wegrende om, tussen het ene lesuur en het volgende, aan mijn vijanden te ontsnappen. Ik maakte een schuiver en kwam abrupt tot stilstand, terwijl mijn achtervolgers fluitend wegwandelden, want daar, midden op het schoolplein, stond onze gevreesde directeur. Hij stond te praten met een rijzige man die een bolhoed droeg, iets wat je ook in die tijd al niet vaak meer zag, zodat hij er een beetje uitzag als een verklede acteur — een indruk die er niet zover naast was, want ik heb hem daarna nooit meer met een bolhoed gezien. Hij droeg een wandelstok schuin tegen zijn schouder, zoals een soldaat zijn geweer. Ik had geen idee wie hij kon zijn en ik wist natuurlijk evenmin dat hij me de vorige avond, zoals hij later zou beweren, met triktrakken van mijn vader had gewonnen.
In de cursus komt ook wel eens ter sprake wat je nog wel of niet kan vertellen, hoe waar moet je verhaal zijn, hoe waarschijnlijk? Mijn mening is dat je alles mag als schrijver, zolang je de situatie maar zo inkleedt dat je jouw verhaal aan de lezer weet “te verkopen”. Dit is precies één van de sterke punten van Greene, ook in deze roman. Een jongen die na de dood van zijn moeder door een vreselijke tante wordt opgevoed, op een kostschool zit waar hij wordt gepest, en een vader die hem in een partijtje triktrak vergokt aan de merkwaardige man die zijn prijs van school af haalt en onderbrengt bij zijn stille vriendin Lisa die graag een kind wil, maar het niet kan krijgen.
Hoewel er nauwelijks sprake is van liefde, gaat het er dwars door de merkwaardige ontwikkelingen, wél om. Samen met de Kapitein ziet Victor, die al snel wordt omgedoopt tot Jim, de oerversie van KingKong. Jim huivert vooral als de grote gorilla er met een jonge vrouw vandoor gaat, maar de Kapitein zegt dat hij het niet begrijpt: KingKong houdt van haar.
In de loop van het verhaal zal Jim zich nog vaak afvragen wat er tussen Lisa en de Kapitein is. Hij woont bij haar in een armelijk souterrain en hij is meestal weg. Waar hij mee bezig is wordt niet helder, maar het is duidelijk dat hij zich regelmatig moet verschuilen voor de politie. Hij duikt ook wel op als de Kolonel of Mr. Carver. Waar hij ook is, hij blijft terugkomen voor Lisa. Jim leert van hem dat de waarheid een rekbaar begrip is, en als hij later journalist wordt leert hij ook dat een goed verhaal het beter doet dan een waar verhaal.
Sterk van Greene is dat zijn slechte personages toch genoeg positieve kanten hebben om sympathiek te blijven. De hang naar het illegale deed me ook denken aan “Reizen met mijn tante” dat ik jaren geleden las. De losse omgang met de waarheid komt al voor in “Onze man in Havanna”. Greene schreef een omvangrijk oeuvre en ik denk dat alles daaruit het lezen waard is.