In De kunst van de roman noemt Kundera een paar keer zijn roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Ik had het boek gelezen, misschien wel 25 jaar geleden en natuurlijk stond het me niet meer in alle details voor de geest.
Nu ik het weer las, was het ook met een oog voor zijn manier van werken. Opvallend vond ik de vorm. De roman beslaat 355 pagina’s verdeeld over zeven delen die elk een flink aantal hoofdstukken bevatten, in het totaal 146. Dat betekent dat een hoofdstuk gemiddeld nog geen 2,5 pagina lang is. Een andere schrijver zou misschien witregels hebben gebruikt. Het effect is hier wel dat de hoofdstukjes als scènes blijven hangen en dat je als lezer grotere momenten van rust krijgt. Terwijl je naar de volgende pagina gaat om aan het komende hoofdstuk te beginnen, heb je een moment van reflectie.
De roman speelt vanaf 1968, waarin Tsjecho-Slowakije koos voor een menselijke variant van het communisme, niet lang daarna gevolgd door de Russische inval met veel tanks, en de tijd waarin de totalitaire klok flink werd teruggedraaid. Tegen die achtergrond volgen we twee paren: de chirurg Tomas en de serveerster, later fotografe Teresa, en Sabine, aanvankelijk minnares van Tomas, later van Franz die weer later -weg van zijn vrouw- een relatie krijgt met een jonge bebrilde studente.
Een uittreksel geven van de inhoud doet de roman tekort. Ik zal maar twee elementen noemen: de relatie tussen Tomas, die verslaafd is aan vluchtige erotische contacten, en Teresa die daar de nodige moeite mee heeft, maar hoe hij toch heel veel voor haar opgeeft en langzaam maatschappelijk daalt, en merkt dat dit juist geen invloed heeft op zijn gevoel van welbevinden. Het tweede element is het algemeen menselijke gedrag in een samenleving waarin agenten, spionnen en procedures tegen intellectuelen aan de orde van de dag zijn. Om hun positie te behouden moeten zij verklaringen van trouw aan het regime tekenen en de trouw aan hun geweten vaarwel zeggen.
Terug naar de vorm: Kundera maakt gebruik van een duidelijk aanwezige alwetende verteller die zich als “ik” presenteert. Nu eens is de verteller dichtbij het ene personage, dan weer het volgende; de lezer ervaart wel wat het personage denkt, maar niet vanuit het personage. Niet in de zin dat je de wereld ziet door de ogen en oren van dat personage. De verteller reflecteert regelmatig op de daden van zijn personages en zegt dingen als (over Tomas) ‘desondanks vind ik de felheid van zijn beslissing merkwaardig’. Door zulke reflecties maakt de verteller duidelijk dat hij zijn eigen positie blijft innemen. Ook is hij aanwezig door zinnen als: ‘We keren terug naar het moment dat we al kennen…’
De tijd verspringt doordat we nu eens Tomas volgen, dan weer Sabine of Franz, en dan weer Teresa. In sommige gevallen maken we dezelfde gebeurtenissen mee gezien door verschillende personages. Er zijn ook momenten waarin de verteller de tijd neemt voor zijn eigen bespiegelingen. Zoals de rol van het toeval: er zijn wel zes toevallige omstandigheden aan te wijzen die er toe leidden dat Tomas en Teresa samenkwamen. Hoe indringend is zo’n gebeurtenis als hij zo toevallig tot stand komt? En omdat je maar één leven hebt zul je nooit weten wat er gebeurd zou zijn als je op een bepaald moment iets anders had gedaan. Hetzelfde gaat op, zegt de verteller in een overpeinzing, voor landen. Hoe zou Tsjechië eruit hebben gezien als boze burgers niet een aantal raadsheren uit het raam van het stadhuis hadden gegooid (wat uiteindelijk tot oorlog en onderdrukking leidde). We zullen het nooit weten, want ook elk land heeft maar één geschiedenis.
Het feit dat je leeft maar dat je leven ook zomaar anders hadden kunnen zijn, zou je een gevoel van lichtheid kunnen geven. Of dat een zware lichtheid is of niet, daarop komt de verteller meerdere keren terug. In de veelheid van bespiegelingen komt ook God aan bod. Als de mens is gemaakt naar het evenbeeld van God, dan moet God ook darmen hebben en alle consequenties daarvan, een poepende God. Als je daar niet aan wilt dan is de mens dus niet het evenbeeld van God.
Kundera heeft duidelijk een studie gemaakt van de geschiedenis van zijn land, hij heeft een belangrijke periode zelf meegemaakt – hij was tot 1975 in Tsjecho-Slowakije, en verhuisde daarna naar Parijs. Aan de roman verbindt hij een sterke filosofische component, wat hij bereikt door een alwetende verteller, die zich soms rechtstreeks tot de lezer richt. Tegen de achtergrond van de geschiedenis die via de media is te volgen, plaatst hij personages met hun eigen levens in voor- en tegenspoed.