Het blijft een manier waarop je een interessant verhaal kan opbouwen: een huis, zijn bewoners en de onderlinge verhoudingen en eventuele intriges. Ik denk aan Willem Elschot, Villa des Roses en aan het recente Wolfstonen van Herman Franke. Bij Hella Haasse gaat het om een huis zoals ‘omstreeks de (vorige [KS]) eeuwwisseling wel bij het Amsterdamse Vondelpark is gebouwd’. De huurders zijn een man en een vrouw, het echtpaar Dupels; de onderhuurders drie mensen die elk een deel hebben gehuurd. Alle vijf leven ze wat meer of wat minder in een gedroomde wereld. Dupels heeft in zijn jeugd een paar weinig succesrijke boeken geschreven en is via een handvol baantjes op het Ministerie van Culturele Zaken terechtgekomen en heeft het, een jaar of tien later, gebracht tot de staf van Doodvorst, een afdelingshoofd. Hij schrijft diens speeches en langzaam bekruipt hem het gevoel dat hij, Dupels de leiding zou moeten hebben. Hij krijgt ook de indruk, een indruk waaraan hij meer en meer begint te geloven, dat hij door Hogere Krachten wordt gevolgd omdat hem een grootse taak wacht. Als controlist zal hij de wereld hervormen, hij zal naar veel geheime bijeenkomsten moeten, zelf nieuw kader opleiden dat op een gegeven moment om te beginnen het land zal kunnen omvormen. Zijn werk ziet hij als een dekmantel en niet iets dat grote aandacht verdient. Via zijn chef Doodvorst wordt hij van die besognes ontheven en eveneens via hem (een relatie van hem heeft een huis dat hij niet wil verkopen en evenmin wil laten leegstaan) krijgt hij het aanbod de parterre van dat huis tegen een aantrekkelijk lage huur te betrekken. Hij moet zien de leegstaande ruimten onder te verhuren.
De eerste huurster is Lillian Hornkes die vertrouwelijk werk doet voor een vrouwenleeskring. Een chique stichting waarin heel wat geld omgaat, geld dat zij regelmatig een beetje afroomt om in stijl te kunnen leven. De tweede huurder is Joost Walter, leraar, bevlogen van een nieuwe en betere wereld, thuis zeer afwezig, wat tenslotte tot een scheiding leidt. Hij huurt de tuinkamer aanvankelijk om er een huiswerkklas in te kunnen houden, waarin hij zijn revolutionaire ideeën aan de jonge generatie kan doorgeven. Na zijn scheiding trekt hij er voorgoed in. In twee leerlingen ziet hij het meest, Fee Spale en Ab Buthius. Zijn geloof in die twee neemt erg grote proporties aan; voor Fee vat hij een bijzonder zwak op. Ten slotte arriveert na enige tijd Antonia Graving die bezig is aan een roman gebaseerd op de bachanaliën en de Bacchuscultus van circa 200 vC. Zij brengt de meeste tijd door in de bibliotheek om daar onderzoek te doen naar de feiten van toen. Van haar krijgt de lezer vooral en bijna uitsluitend haar aantekeningen te lezen. Het valt op dat er parallellen zijn tussen de situaties van toen en nu. Net als de anderen leeft ook zij nauwelijks in het heden, ze is geconcentreerd op de voorchristelijke Romeinse tijd. Ook Hornkes concentreert zich op een andere tijd: de toekomst waarin zij kans gezien zal hebben de schimmige Dupels te vervangen als hoofdbewoner van het huis.
Hiermee zijn de stukken op het schaakbord gezet. Nog niet allemaal, we hebben mevrouw Dupels nog, Dora, de oerhuisvrouw (ik aarzel of ik het woord sloof zal gebruiken) die een groot contrast vormt tot de elegante Lillian Hornkes. Ze heeft reservesleutels en gaat op een dag de kamer van Lillian binnen, waar ze bijna omvalt van de haar onbekende luxe. Ze maakt het tot een gewoonte om er af en toe even te zijn, aan de kaptafel te zitten met de parfums, crèmes en kleurtjes van beroemde huizen. Op de achtergrond beweegt zich Doodvorst en een mijnheer Kooms, soms ook Smook genoemd, die zich met duistere zaken bezighoudt en die de Italiaanse gevangenis een tijdlang van binnen heeft mogen beleven. Deze twee hebben hun eigen plan getrokken. Met deze gegevens zou je heel wat verschillende verhalen kunnen bedenken, maar het gaat erom wat Hella Haase bedacht. Dat ga ik hier niet vertellen, wel dat het tot confrontaties, botsingen en teleurstellingen leidt; ook de dood krijgt zijn deel.
Ik voel wel wat voor de gedachte dat niet alleen de schrijver het perspectief bepaalt, maar dat ook het verhaal zélf vraagt om een bepaald perspectief. In dit geval vind ik verhaal en vertelstandpunt uitstekend bij elkaar passen. Haasse koos voor een verteller die het hele huis waarneemt en die wisselend het ene en het andere personage volgt. Er zijn geen voorschriften. Haasse had kunnen kiezen voor elk van de personages als de hoofdpersoon om van daaruit de lezer het verhaal te presenteren. De lezer beleeft dan het verhaal via de zintuigen van dat personage, maar weet niet wat er omgaat in de hoofden van de andere personages of wat die uitspoken zodra ze niet meer in zicht zijn. Waarmee een totaal ander verhaal ontstaat. Het is een theoretische kwestie, Haasse schreef deze roman en niet de roman die ze eventueel had kunnen schrijven. Ik sta er alleen bij stil omdat ik me eens te meer realiseer hoe de keuze van een perspectief het hele verhaal verandert. Met de keuze van Hella Haasse ben ik dik tevreden.