Om de een of andere reden gold Jan de Hartog niet als literatuur. Hij was een verhalenverteller wat de critici op zijn zachtst een nadeel vonden. En hij was in zijn tijd, intussen ligt zijn hoogtepunt meer dan een halve eeuw achter ons, razend populair. Ook dat helpt niet als je literaire erkenning zoekt. Veel gelezen en vaak herdrukt was de roman Hollands glorie met de Nederlandse zeesleepvaart als onderwerp. Het verscheen in 1940 en alleen al de titel maakte het in de tijd van de Duitse bezetting populair. Zesendertig jaar later werd het als televisieserie uitgezonden door de Avro.
Vorige week kocht ik voor een beschamende vijftig centen de roman Stella. In 1950 uitgegeven door Elsevier met illustraties door Eppo Doeve. Stella gaat over een kapitein van even dertig jaar, die in 1940 vanuit Nederland naar Engeland weet te komen. In die tijd steken vrachtschepen in konvooi de oceaan over. Regelmatig wordt er een geraakt door een Duitse onderzeeër. Voor zover zo’n schip niet verder kan maar niet is gezonken, wordt het binnengesleept door een voor dat doel opgezette dienst in de Zuid-Engelse haven die in de roman wordt opgevoerd als Westport. De sleepboten en hun bemanningen zijn zelf ook potentiële slachtoffers. Als de ik-verteller aankomt, ontmoet hij Dop met wie hij vroeger op de zeevaartschool heeft gezeten. Deze stelt hem voor aan Stella, een jonge vrouw uit de Hebriden met wie hij samenwoont in haar flat. Dop geeft de ik een reservesleutel en laat de ik beloven dat hij, mocht Dop van een missie niet terugkeren, diens plaats inneemt. Op dezelfde manier is Dop in de plaats gekomen van diens voorganger.
De ik is een man van vlees en bloed. Hij heeft zijn angsten tijdens de missies, stijgt daar bovenuit, denkt soms dat hij onkwetsbaar is, wat het mechanisme is van veel soldaten om met gevaar te kunnen omgaan. Dop komt om, de ik aarzelt maar houdt zich wel aan zijn belofte. Hij gaat meer voelen voor Stella, wat nieuwe emoties met zich meebrengt en zijn houding ten opzicht van de oorlog doet veranderen. De hele sfeer in de havenplaats, de manier waarop de mannen met elkaar omgaan, is heel geloofwaardig en de dreiging die boven het verhaal blijft hangen – zal de ik de volgende dode zijn in de rij rond Stella? – maakt dat de roman tot bladzijde 293 zijn spanning behoudt. Geen moment had ik als lezer het gevoel dat ik een boek las dat ruim zestig jaar geleden was geschreven.
Ooit vertelde De Hartog aan De Volkskrant iets over zijn schrijven. Hij bewaarde zijn manuscripten in een kluis en ook als een boek klaar was, ging het eerst de kluis in om daar voorlopig niet uit te komen. ‘Je moet nooit te vroeg beginnen met corrigeren. Je moet wél megalomaan beginnen, zo van: Tolstoi, jij kunt wel inpakken. Je moet denken dat je alles kunt. Maar als na een jaar dat boek uit de bankkluis komt, moet je denken: wat is dát voor rotzooi.’ Voor die ‘rotzooi’ had De Hartog vier of vijf correctieronden in petto. Troostrijk voor alle startende schrijvers die teleurgesteld zijn dat hun verhaal niet in één keer perfect is. Jan de Hartog hield van de zee en kwam als kind al in dat milieu terecht. Daar hoorde hij sappige verhalen en hij leerde dat je om een verhaal te testen, het nog het best kon vertellen aan de kok in de kombuis. Als die je verhaal verder vertelde, zat je goed.