Tag Archives: perspectief

Bibi Dumon Tak, Wolfskwint

14 mei

Bibi Dumon Tak - Wolfskwint - 292x184Haar blik hield de mijne vast, ik denk dat ze naar me keek zoals een moeder haar pasgeboren kind bekijkt, doodop, bijna uitgeschakeld, maar zielsgelukkig.

Ik had Kom hier dat ik u kus gelezen van Griet Op de Beeck en begon aan Wolfskwint. Ik ken mensen die niet aan toeval geloven en daar hele theorieën over hebben. Toeval of niet, beide boeken gaan over een gezin, over een hoofdpersoon die in de ik-vorm vertelt, een vrouw is met een zus en een broertje. Op dit punt moet ik denken aan de beroemde openingszin uit Anna Karenina: “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” Het gezin waarin Steffie opgroeit is op een heel eigen manier ongelukkig. De moeder is met psychische klachten opgenomen in een kliniek en de vader is bepaald niet de liefdevolle man die je graag zou willen als kind.

Steffie is de tweede dochter, een jaar jonger dan haar zus Gertie en ongeveer drie jaar ouder dan haar jongere broer Peer. Zoals altijd hebben de verschillende kinderen hun eigen herinneringen aan de tijd thuis. Dit is het verhaal van Steffie, het is haar perspectief en dat is genoeg. Omdat Steffie onder een andere naam bestaan heeft, of nog bestaat, noemen sommigen dit non-fictie. Ik noem het een roman, het is als zodanig gecomponeerd en hoewel iemand heeft verteld hoe het eraan toeging in het gezin Mons, is het door Dumon Tak omgezet in scènes waarin de verschillende personages tot leven komen. Daarmee is het niet een zomaar verslag aan de hand van herinnerde feiten maar een roman en laat ik het maar direct zeggen, een goede roman. Waarom? Omdat ik het uitstekend geschreven vind. Als je van taal houdt, hou je van goedlopende zinnen, beelden die iets losmaken. Heerlijk lezen begint bij een goed verzorgd boek dat lekker openvalt, goed papier heeft waarop de letters staan die een typograaf met liefde op zijn plaats heeft gezet. Dan begin je te lezen, de ene goedlopende zin na de andere. Zo ziet volgens mij leesplezier eruit. Daarna begint het verhaal en hoe het wordt verteld. In deze roman is het een verre van luchtige geschiedenis. Ik vind het een extra staaltje van goed schrijverschap om juist een zwaar verhaal zo te schrijven dat het je als lezer aangrijpt zonder dat er van trucjes gebruik wordt gemaakt die je in de muziek “schmieren” noemt.

Een van Steffies oudste herinneringen is een ruzie tussen vader en moeder, waarbij de moeder een suikerpot naar de vader gooit. Welgemikt, het potje komt met een oor precies tussen de ogen van vader, die naar buiten rent en van het gebeurde een spektakel maakt waarop de buren en wat later de politie op af komt. Moeder wordt afgevoerd. De instanties die in de vijftiger jaren van de twintigste eeuw de rol van kinderbescherming vervulden, vonden dat de vader met wat huishoudelijke hulp de opvoeding van drie kinderen (5-3-1 jaar) wel aankon. Daar zet de lezer van nu vraagtekens bij, net als de Steffie van vele jaren later. De vraag hoe het nu eigenlijk zat met haar moeder heeft ze jarenlang weggeduwd, maar dringt zich op na de dood van haar vader. Op de begrafenis heeft een buurvrouw een opmerking gemaakt die zich niet laat wegpoetsen. Hoe is het destijds werkelijk gegaan, wat is de rol geweest van haar vader en van de kinderen die voor hun eigen veiligheid de kant van de vader kozen? Hoe stond het met de psychiatrie in de vijftiger jaren? Steffie probeert het te achterhalen en vindt een non die uit het systeem is gestapt en die op een manier waarover ze niets wil zeggen, aan het dossier van haar moeder komt. Dat geeft een ontluisterende inkijk in de aanpak uit die jaren. Onvermijdelijk komt ook haar eigen rol aan de orde.

Het was me niet duidelijk hoe het kwam dat de kinderen toch een goede scholing kregen. Misschien de intelligentie van de moeder? De vader was eerder dommig, maar Steffie maakt de middelbare school af en gaat geschiedenis studeren en ze speelt piano. In het begin van het verhaal solliciteert ze naar een baan als pianostemster bij een pianohandelaar die haar zelf wil opleiden. Dat gaat haar goed af, ze heeft er veel werk in, ontmoet andere mensen, kortom de muziek en het stemmen bepalen haar leefomgeving. Dumon Tak heeft zich uitgebreid laten vertellen hoe het stemmen in zijn werk gaat. Voor mij kwam dat goed over. Ik ben lange tijd opgetrokken met een concertpianiste en kwam zodoende ook in contact met stemmers en restaurateurs. Die wereld kwam in geuren en kleuren terug. Om meer te weten over wat een wolfskwint is, kun je het best even zoeken op Wikipedia. Heel in het kort komt het erop neer dat als je alle intervallen puur en zuiver stemt, je er een overhoudt die lelijk vals klinkt. Een van de personages, een musicus die aan een psychiatrische kliniek is verbonden, wil graag zo’n stemming. Je komt er niet omheen (ik althans) hier de nodige symboliek in te zien. Alles bij elkaar vind ik Wolfskwint een aangrijpende roman, een definitieve aanrader die je nog lang bij zal blijven.

Advertentie

Muriel Spark, The Public Image

3 dec

Muriel Spark - The Public Image 179x292Ten onrechte is de Schotse schrijfster Muriel Spark in Nederland niet bij iedereen bekend. Zo gaat dat soms. In Engeland wordt zij tot de beste naoorlogse auteurs gerekend; zij kreeg veel prijzen en werd in de negentiger jaren in de adelstand verheven. Een aantal romans is vertaald, maar op een gegeven moment hield haar uitgever ermee op. Ik ben bang dat ook The Public Image alleen in het Engels te vinden is.

Het laatste boek dat ik hiervoor las, was Vossenblond van Rascha Peper. Wat opvalt is hoe je als schrijver kan besluiten in te zoomen. Ik bedoel ermee dat je een kortere geschiedenis dicht op de huid kan vertellen, of een verhaal dat meer omvat in veel grotere lijnen kan vertellen. Dat laatste doet Spark die in 120 bladzijden laat zien hoe het de actrice Annabel Christopher vergaat en hoe deze een bedreigend probleem aanpakt. Om te vertellen hoe zij en haar echtgenoot Frederick van de Engelse toneelschool in Rome zijn beland, hoe zij carrière maakte in Italiaanse films en hij daarbij achterbleef, gebruikt ze een epische stijl. Op momenten dat het er werkelijk om spant, en zeker het laatste deel van de geschiedenis, neemt Spark de lezer mee naar de gedachten en gevoelens van Annabel. Zij vertraagt op die momenten en zoomt sterk in op de situatie.
In het begin is Annabel geen opvallende verschijning, tenger, wat verlegen, ze heeft haar dat ergens ‘muizig’ wordt genoemd. Toch ziet ze kans een paar kleine, daarbij passende rollen te krijgen in Engelse films. Tot een Italiaanse regisseur meer in haar ziet. Hij weet met de juiste belichting haar ogen veel beter te laten uitkomen, en geeft haar het imago van de English Lady-Tiger. Met het groeiende succes ziet ze het belang van haar imago in, en waar ze vroeger voor zo goed als alles op allerlei andere mensen steunde, neemt ze nu meer en meer haar eigen beslissingen. Steeds welbewust van haar imago dat ze coûte que coûte in stand wil houden.
Met haar echtgenoot gaat het een stuk minder. Hij is ervan overtuigd dat zij een zeldzaam oppervlakkig en dommig wezen is. Haar succes heeft ze te danken aan het toeval, ze weet een aantal poses aan te nemen, van binnenuit komt haar spel niet, kortom, zo iemand kan je nauwelijks een actrice noemen. Hij krijgt weinig rollen aangeboden en wijst alles af als het niet past bij zijn eigen superieure niveau. Strindberg en Ibsen, die zou hij nog wel willen spelen. Intussen is hij gewoon werkloos. Hij overweegt regelmatig bij Annabel weg te gaan, iets wat bij overwegingen blijft. Waar je je als lezer wel iets bij kan voorstellen. Annabel besluit echter dat het voor haar image beter is om als gelukkig getrouwd paar bekend te blijven staan. De public relations-dame van de filmmaatschappij stuurt dat beeld geraffineerd de wereld in. Om diezelfde reden tolereert ze een vriend van haar echtgenoot, een vreselijke klaploper die van Frederick regelmatig geld krijgt dat dan weer van Annabel afkomstig is. Spark zet met goed gedoseerde humor een beeld neer van schijn en klatergoud. Als je je door de hele voorgeschiedenis zou moeten werken voordat je toekomt aan de gebeurtenis die de kern vormt, zou je als lezer wel eens af kunnen haken. Zo is de roman echter niet geconstrueerd. De roman start in Rome, waar het paar lange tijd in een hotel heeft gewoond. Op de eerste bladzijde is Annabel in de nieuwe flat die ze heeft gekocht. De vloeren en wanden zijn gedaan, de keuken en badkamers zijn ingericht; het wachten is op de meubelen. Dit speelt een paar dagen voor de bijna onvoorstelbare streek die Frederick levert. Het doel is Annabel op een vreselijke manier onderuit te halen – er spreekt dan ook een kolossale haat uit. Na de aanvankelijke verbijstering bedenkt Annabel een strategie om haar imago te redden. Dit is zo knap en fantasievol in elkaar gezet, dat je het boek niet meer kan neerleggen. De straten en de sfeer van Rome vond ik een plezierig extra, en uiteraard wordt de roman bevolkt door heel wat meer personages. Ze komen in het korte bestek van de genoemde 120 bladzijden tot leven. Er zijn geen twee schrijvers die hetzelfde verhaal vertellen en waarbij je dus kan vergelijken hoeveel ruimte op papier de een en de ander nodig heeft. Het zet je wel aan het denken als je een verhaal schrijft. Heb ik al die woorden nodig? Kan het ook met tienduizend woorden minder? Ik geef geen antwoord op de vraag, dat kan ook niet in zijn algemeenheid. De vraag stellen is al interessant. Muriel Spark (1918-2006) kon in ieder geval een complex verhaal schrijven zonder er ‘een dikke pil’ van te maken.

Renate Dorrestein, Een nacht om te vliegeren

21 okt

Renate Dorrestein - Een nacht om te vliegeren-283x292Door haar eerste roman, Buitenstaanders, was ik direct gewonnen voor Renate Dorrestein. De twee woorden die me te binnen schieten zijn fantasie en duister. Het eerste voor een rijke fantasie die graag de niet alledaagse kant op gaat, en het tweede voor de duistere kanten die bij sommige personages, gewild of ongewild de overhand krijgen.

Een nacht om te vliegeren moet je met aandacht lezen om niet de draad kwijt te raken. Toch lijkt de opzet heel overzichtelijk, het is een midzomernacht, het verhaal begint om 18:00 uur, het volgende hoofdstuk speelt tussen 19:00 en 20:00 en het laatste hoofdstuk draagt als titel 03:00. Hoeveel meer chronologie kun je wensen? Maar zoals niemand een dag leeft zonder dat het verleden daarop invloed heeft, zo hebben ook de verschillende personages een verleden dat hun daden tijdens de langste nacht mede bepaalt. In flashbacks krijgt de lezer iets mee van dat verleden. Het zijn vaak korte herinneringen, gedachteflitsen, waardoor het lang duurt voor je daaruit een samenhangend verhaal kan maken, en zelfs dan blijf je als lezer zitten met blinde vlekken.
Zonder de roman kort na te vertellen en daarmee het leesplezier weg te nemen voor wie eraan wil beginnen, toch iets over het verhaal. Op de eerste bladzijde komt negentienjarige Linde surfend over een flink meer aan bij een danig uit de kluiten gewassen huis. ‘Wie het huis voor het eerst zag, moest onwillekeurig denken aan een prehistorisch wezen dat zich tegen de flank van de heuvel te slapen had gelegd. Als men het naderde schubden er op onvoorspelbare plaatsen draconische torens tevoorschijn en werden lage uitbouwen zichtbaar, die als ontspannen ledematen langs de helling hingen.’ Dit zijn de eerste twee zinnen. Het huis is pas twintig jaar oud, gebouwd met het geld van een ondernemer die rijk geworden was met een soort superklutser voor in de keuken. Het ontwerp was van zijn echtgenote en net als zij, wild, hartstochtelijk en onstuimig.
Linde is te logeren gestuurd naar deze oom en tante., Ze heeft een schandelijk akkefietje achter de rug, haar ouders denken dat ze er eens uit moet en dat ze leuk zou kunnen opschieten met haar nichtje Asa, hoewel die vier jaar jonger is, wat op die leeftijd een flink verschil is. Al gauw verschuift het perspectief naar Asa die verschillende drama’s achter de rug heeft, het verlies van haar broer Alex en een stel verminkingen die het einde betekenden van haar rol als lief, bevallig meisje. Ze heeft zich in het hoofd gezet dat de vader de schuld van alles is. Alex is niet dood denkt ze, maar door de eisen van haar vader was hij gedwongen het huis te verlaten. Dat is nu vijf jaar geleden, maar hij zal zeker terugkomen. Wat er precies is gebeurd is niet helemaal duidelijk, omdat de herinneringen van Asa verre van betrouwbaar zijn. Ze waren aan het vliegeren en het huis had en heeft een balkon waarvandaan je heel goed vliegers kan oplaten. Het vliegeren kun je heel goed als een metafoor opvatten. Asa laat verschillende keren vallen dat deze midzomernacht heel geschikt is om te vliegeren.
De moeder is na het verlies van Alex nooit meer de oude geworden, al kan je bij wat dan wel ‘de oude’ was ook kanttekeningen zetten. De vader probeert alles, zijn gezin en zijn talloze relaties, bij elkaar te houden. Wat bepaald niet meevalt met de wraakzuchtige Asa die vast besloten is het jaarlijkse midzomernachtfeest drastisch te verstoren. Onder andere door de verzameling reptielen en slangen los te laten. En om Linde onschadelijk te maken. Terwijl Linde probeert op vriendschappelijke manier met Asa om te gaan, zich ook zorgen maakt over de moeder, haar tante, ziet Asa haar alleen als iemand die tussen haar vader en moeder tracht te komen. En haar vader die zich gedraagt als de beesten valt daar als een blok voor. Hier moet Asa optreden. Hoe dat ten slotte afloopt voor Linde is niet echt duidelijk. Goed, zou ik hopen, want zij leek mij een goede ziel te hebben. Inzicht in de vader kreeg ik niet en de twee andere hoofdpersonages hebben een verstoord beeld van de werkelijkheid. Bij de moeder leidt dit tot inertie en bij Asa tot een dadendrang die je op zijn allerzachtst ‘fout’ zou kunnen noemen.
Dan is er het personeel, een paar dozijn mensen, waarvan het hoofd van de keuken diezelfde avond bevalt van een zoontje, en waarvan de rest zeer ontevreden is over de werkomstandigheden. Wat ze ook laten merken.

Slangen en kaaimannen die dankzij Asa in de tuin terechtgekomen zijn, zorgen voor een chaos die behoorlijk uit de hand loopt. Voor de zekerheid keek ik nog op de achterflap, maar nee, ik heb niet meer prijsgegeven dan wat er in de flaptekst staat. Om te weten wat er gebeurt en vooral om je een beeld te vormen van de verschillende personages moet je het boek lezen en eigenlijk gelijk ook maar herlezen. Dan vallen allerlei kleine hints op hun plaats omdat je ze in verband kan brengen met wat je al weet van de eerste keer lezen. De tweede lezing is daarom niet een herhaling, maar een mooie aanvulling.

Oscar van den Boogaard, Meer dan een minnaar

8 aug

Oscar van den Boogaard - Meer dan een minnaar-292x183Wat heb je net gelezen voor je aan het volgende boek begint? Ik merkte dat het wel degelijk iets uitmaakt, zeker waar het net gelezen boek een bundel verhalen en notities was van Sylvia Plath. In de eerste bladzijden miste ik al de indringendheid, alsof je na een tocht op een ruige zee op een kalm meer terecht komt. De eerste alinea begint met een relativering. Als je maar voldoende afstand neemt, in ruimte maar zeker ook in tijd, vervaagt zelfs de eigen familie inclusief de ongelukkige leden daarvan, tot een zoetsappige onschuld. Aan het woord is een ’ik’ die later zoon August van Regina blijkt te zijn. Om niet in raadselen te spreken: de roman gaat in hoofdzaak om zes mensen, twee echtparen waarvan Noël en Regina een zoon hebben, en Rudolf en Elsie een dochter, Lilly.

Het verhaal wordt in de hij-vorm geschreven, het perspectief wisselt per hoofdstuk. Al lezend kom je te weten dat Noël een ware autochtoon is in het Vlaamse dorp aan de Leie. Hij en zijn vrouw staan voor de traditie, de kerk en eenvoud. Rudolf komt van buiten, is seksuoloog, welgesteld. Hij laat een grote hoeveelheid bomen kappen om er een kubistisch betonnen huis neer te zetten, naast de woning van Noël. Zijn hele levensstijl en -opvatting staan in scherp contrast met die van zijn buren.
Er zou weinig te vertellen zijn als deze buren hun eigen leven zouden leven en af en toe eens een glas wijn of bier dronken. In een korte flaptekst zien we al dat het weekend van de ramp met de Herald of Free Enterprise (vrijdag 6 maart 1987) het moment is waarin de levens van de echtparen op drift raken. Voor die tijd waren al vierhoeksverhoudingen ontstaan.
Op de tweede pagina is het 5 maart en komt de aarde tevoorschijn uit een laag van sneeuw en ijs. Het grootste deel van de roman wordt dus in flashbacks verteld. Veel algemeen beeld, achtergronden, af en toe een inkijkje in de psychologie van de personages. Dat ik een gevoel kreeg dat het aan urgentie ontbrak, kwam niet alleen door het vorige boek. Het mooie van lezen is dat je je laat meenemen door het huidige verhaal, zoals je luistert naar degene die je nu aan het vertellen is wat hem of haar is overkomen. Aandachtig. Dat neemt niet weg dat de een aangrijpender weet te vertellen dan de ander.

Tussen het moment dat ik de laatste bladzijden las en het schrijven van deze impressie ligt een goede week. Genoeg om een beeld van de roman als geheel te laten ontstaan. Wat boven kwam drijven was dat het plezier van het lezen overheerste. Oscar van den Boogaard is vakman genoeg om een roman tot een goed einde te brengen. En dat er twee snelheden zijn. In het begin is het vooral expositie, de schrijver schildert een beeld van de verschillende personages. Je leert ze stuk voor stuk kennen en er worden tipjes opgelicht van de sluier die nog over de toekomstige gebeurtenissen ligt. Daarna, we zijn dan denk ik al op twee derde van de roman moet de plot worden afgewikkeld. Het verhaal raakt in een stroomversnelling. Een sterke versnelling alsof de schrijver zich bewust wordt dat er zaken gedaan moeten worden, het verhaal moet af. Voor een verbinding met de werkelijkheid zorgt de veerboot Herald of Free Enterprise die net buiten de haven van Zeebrugge kapseisde en zonk. Veel mensen staat die gebeurtenis nog op het netvlies, ook al omdat het Rotterdamse Smit-Tak de berging voor haar rekening nam. De schrijver heeft het aangegrepen om een plotwending te bewerkstelligen. Natuurlijk weet de lezer dat hij een boek leest in het genre Fictie. Niettemin doet de schrijver zijn best een verhaal te maken dat tenminste waar had kúnnen zijn. Daarin kunnen waargebeurde elementen een positieve rol spelen. Een soortgelijk punt: eerder laat hij August zich zorgen maken over de gevolgen van Tsjernobyl. Dat was een klein jaar eerder. De vraag blijft wel hoeveel lezers nog weten wanneer dat was en hoe lang die verbinding met de roman blijft werken.
Aan het eind heb je het verhaal gelezen, de plot is afgewikkeld, de personages kijken aan tegen een nieuwe situatie. Het zat allemaal goed in elkaar, het was plezierig lezen, en toch blijft er een maar. Er zijn golven, maar noch de personages, noch de lezer wordt erdoor onderuit geslagen. Het zijn te zoete golven. Al met al, zeker een lezenswaardig boek, maar ik zou er geen zoektocht aan wijden om het per se en met alle geweld in handen te krijgen.

Theo Thijssen, Het grijze kind

25 jul

Theo Thijssen - Het grijze kind_183x292Een intrigerende titel, wat kan een grijs kind betekenen? De schrijver Theo Thijssen heeft die gedachte kennelijk voorzien en hij begint daarom met een verklarende inleiding. Gelukkig is hij in de roman meer schrijver dan schoolmeester, wat zijn beroep was. Hij begint de lezer mee te nemen: Wie kent niet dat eigenaardige herinneringsgevoel… Vervolgens komt hij met voorbeelden van het déjà vu. De ik-verteller heeft dat in sterke mate en soms is hij er niet zeker van of het om een herinnering gaat uit dit leven, een vorig of zelfs een voor-vorig leven. Al die herinneringen zorgen ervoor dat hij vroegwijs is, een kind en een grijsaard tegelijkertijd. En het gooit de geest van de ik, het grijze kind, door de war.

Op bladzijde twintig komt de ik op de gedachte dat hij nu eens met het eigenlijke verhaal moest beginnen. Iets wat ook bij mij opkwam, want de aanloop begon naar mijn smaak een Negentiende-eeuwse traagheid te krijgen. Net voor hij begint brengt Thijsse een vormvariant. Een verhaal met een ik-verteller is een bekende mogelijkheid. Soms is er nog een verteller die voor algemene informatie zorgt, de voorbij rijdende trams, de ruisende bomen, het stilstaande water. Maar hier introduceert de ik de schrijver als een personage op de achtergrond: “Het schrijvertje dat mijn verhaal overbrengt, boft niet erg, natuurlijk. Hij zal er niet erg veel genoegen van beleven. Maar hij trooste zich: hij zal wel es geboft hebben ook, of anders een volgende keer boffen.”
Nu ik het toch over de vorm heb, regelmatig spreekt de ik de lezer rechtstreeks aan: “Natuurlijk, ge begrijpt me nóg niet. Ge denkt…” Op dat moment, het citaat staat op bladzijde 39, is het verhaal begonnen en zijn we op school met de jonge ik. Hier blijkt wel dat het geen gewoon kind is, maar een wijs grijs kind. Hij doorziet de leermethoden en wat er allemaal mis kan gaan. Over de mensen die denken dat het vroeger met een flinke aanpak allemaal zoveel beter ging, zegt hij dat het zeer te betwijfelen valt of die mensen vroeger wel zo hard werden aangepakt en daarvan leerden. Die gezonde hardheid is een zielkundige stommiteit en de gedachte dat je kennis in de kinderen kan stampen, ook al zoiets. Als je ervoor zorgt dat het werk bij het kind past zal het een stuk harder werken dan volgens de dressuurmethode. Het is duidelijk dat hier geen kinderlijk of zelfs maar gewoon kind aan het woord is.
Het verhaal speelt zich niet alleen op school af. De ik vertelt over de omstandigheden thuis, over wat zijn moeder onder opvoeding verstaat en hoe hij bijvoorbeeld als er visite is, een beetje bedremmeld in de deuropening blijft staan om zijn moeder de kans te geven een staaltje opvoedkunde ten beste te geven voor het bezoek. Het is een mix van een kind dat veel te veel weet, en een die precies weet wat je moet doen om het schattige kind te zijn. Uiteindelijk wordt hij zelf wel de dupe van deze merkwaardige spagaat.
De ik groeit op in een gezin. Vader is accountant en firmant in de zaak. Hij is zo langzamerhand well-to-do geworden. Een stuk meer dan zijn vrouw vermoedt. Hij geeft haar jaarlijks wat meer geld te besteden, zodat ze zich heel wat voelt, maar houdt geheim dat hij haar ook wel twee- of viermaal zoveel zou kunnen geven. Dan is er de oudere zus. Een stuk ouder, ze is in de leeftijd om zich te verloven en dat doet ze ook. Die verloofde zien we, zoals alles door het perspectief van de ik. Er valt wel wat op hem aan te merken. Uiteindelijk belandt hij bij pa in de zaak, hij neemt de gewoonten van het bedrijf over, en zij die van haar moeder.
Uiteindelijk verveelt de ik zich enorm, niet onlogisch als je voortdurend het idee hebt dat je alles al eens hebt meegemaakt. Op een dag houdt hij op verder nog iets te willen, tot wanhoop van de ouders. Totdat ook daar De Zaak een uitkomst is. Het laat zich aan de kennissenkring mooi vertellen: het was wat hij altijd al had gewild, hij blijkt ook echt een geweldige aanwinst. Het gedeelte over deze zet is een van de prachtige stukken in de roman. In wezen is Het grijze kind een zedenschets over de Amsterdamse middenstand in het eerste kwart van de vorige eeuw, en een van de manier waarop scholen werkten. Daarnaast zit er nog een plot in, maar daarover zal ik het niet hebben.
Het grijze kind verscheen in 1937. Ik las de tiende druk, Van Oorschot, 1987.

Willem Frederik Hermans, De tranen der acacia’s

19 dec

Willem Frederik Hermans - De tranen der acacia's-181x287Het boek, de eerste gebonden druk uit 1949 is al een plezier om in handen te hebben. Goed papier ook, na al die jaren niet verkleurd. Daar gaat het natuurlijk niet om. Hoewel het lezen op zich er plezieriger van wordt, zou ik ook het mooiste boek wegleggen als het niet boeide. Inhoudelijk heeft de roman de tijd uitstekend overleefd.

Volgens de gangbare regels klopt het begin niet. Daar staat tegenover dat er helemaal geen vaste regels zijn, dat je voor elke regel die je in een handboek voor creatieve schrijvers kan vinden, voorbeelden kan aanwijzen van goed geschreven verhalen door uitstekende auteurs die zich niet aan de ‘regels’ houden.
Op de eerste bladzijden maken we kennis met een hij die in Kampen uit de trein stapt met twee koffers die iets gevaarlijks bevatten, hij overweegt nog even ze van een brug in het water te laten glijden, het is al donker, hij denkt aan Carola die zich op dit uur waarschijnlijk aan het uitkleden is, zoekt een hotel, checkt in en op de vijfde bladzijde vult hij zijn gegevens in: Oskar Ossegal, chemicus, gehuwd met Andrea Corvàc uit Praag. Ah, denk je als lezer, je probeert grip op het verhaal te krijgen, dit is de hoofdpersoon. Hij heeft een missie, het is oorlog, er is verduisteringsplicht, en hij heeft oog voor vrouwen, want als een meisje verschijnt om zijn koffers boven te brengen, ziet hij: ‘Haar borsten puilden onder haar strakke jurk, zij trokken lange opgeblazen gezichten als van kinderen die niet naar buiten mogen. Haar haar was donkerblond, maar vooraan was een lok gebleekt.’ We volgen het verhaal van Ossegal gedurende dit hoofdstuk.
Op bladzijde 23 begint hoofdstuk twee. De scène is verplaatst naar Amsterdam in de buurt van het Rijksmuseum en de hoofdpersoon is Arthur. Hij is bevriend met Oskar, verwacht een bericht dat niet komt. Terwijl we, de lezers, de belevenissen en gedachten van Arthur volgen, verwachten we dat het perspectief terug zal gaan naar Oskar, wat voorlopig niet gebeurt. Allengs blijkt dat de roman niet is begonnen met de traditionele introductie van de hoofdpersoon, dat is niet Oskar maar Arthur.
Door deze constructie bereikt Hermans dat er een spanningselement is, je blijft je afvragen hoe het met Oskar verder gaat. Er is ook een informatievoorsprong ontstaan, de lezer weet meer dan Arthur. Daarmee zijn we bij een van de problemen van Arthur. Het is 1944, de geallieerden zijn geland in Normandië, de laatste winter is aangebroken met voedseltekorten, kolen zijn er niet, iedereen stookt wat er verbrand kan worden, nood breekt wet op vele fronten, betrouwbare berichten zijn er niet, alles wat je hoort kan waar zijn of niet. Dat geldt ook voor wat Arthur over Oskar hoort, hij zou gevangen zijn, ontsnapt, bevrijd door een knokploeg; hij zou een held zijn, hij zou een laffe verrader zijn. Arthur is in Oskar teleurgesteld omdat die hem niet verteld heeft met wat voor missie hij vanuit Amsterdam naar Overijssel is vertrokken. (Hij had kunnen denken dat dit juist goed is, die wetenschap zou alleen maar gevaarlijk kunnen zijn, maar dat is niet wat Arthur denkt.)
Arthur woont op een etage in het huis van zijn grootmoeder en halfzus Carola. Zijn vader met wie hij geen contact heeft, woont in Brussel en hoe het met zijn moeder zit weet hij niet. Al met al is hij van niets zeker. Als dat alles was, zou hij kwetsbaar en sympathiek kunnen zijn, maar nee, hij is een opportunist, rommelt wat met zwarte handel, steelt geld van zijn grootmoeder, en heeft een slechte verhouding met zijn halfzus, waarbij je de indruk krijgt dat dat vooral aan hem ligt. Wat hij van Carola moet denken weet hij niet, bij haar is de Duitser Ernst ondergedoken, hij zou een deserteur zijn, maar hij kan ook een spion zijn. Na weer een ruzie vertrekt hij en gaat bij de vrouw van Oskar wonen, Andrea. Wat haar beweegredenen zijn blijft duister.
Hoewel de lezer door het wisselende perspectief, het ligt korte tijd ook bij Carola, meer weet dan Arthur, blijft het ook voor de lezer de vraag wat wel of niet te geloven. Wat dat aangaat is het gevoel van Arthur invoelbaar.
De bevrijding brengt een ommekeer. Daden die daarvoor acceptabel waren zijn het nu niet meer. Wat gisteren nog een heldendaad was, is een dag later, in vredestijd, een ordinaire misdaad. Na de oorlog vertrekt, vlucht, Arthur naar Brussel, waar nog heel wat gebeurt en waar het verhaal uiteindelijk eindigt. Oskar is dan terug, en is voor hetzelfde feit waarvoor de Duitsers hem arresteerden nu door het nieuwe bewind vastgezet. Zijn vrouw Andrea probeert langs allerlei wegen hem weer vrij te krijgen.

Nu de laatste punt van dit blog is gezet, realiseer ik me dat er veel niet gezegd is. Een aantal acties van Arthur waardoor hij , zacht uitgedrukt, niet sympathieker wordt; verschillende belangrijke bijfiguren heb ik niet eens genoemd. Mijn bedoeling was dan ook niet een korte samenvatting van de roman te geven. Het is teveel de moeite waard het zelf te lezen!

Hella Haasse, Huurders en onderhuurders

4 jun

Hella Haasse-Huurders en onderhuurders-291x181Het blijft een manier waarop je een interessant verhaal kan opbouwen: een huis, zijn bewoners en de onderlinge verhoudingen en eventuele intriges. Ik denk aan Willem Elschot, Villa des Roses en aan het recente Wolfstonen van Herman Franke. Bij Hella Haasse gaat het om een huis zoals ‘omstreeks de (vorige [KS]) eeuwwisseling wel bij het Amsterdamse Vondelpark is gebouwd’. De huurders zijn een man en een vrouw, het echtpaar Dupels; de onderhuurders drie mensen die elk een deel hebben gehuurd. Alle vijf leven ze wat meer of wat minder in een gedroomde wereld. Dupels heeft in zijn jeugd een paar weinig succesrijke boeken geschreven en is via een handvol baantjes op het Ministerie van Culturele Zaken terechtgekomen en heeft het, een jaar of tien later, gebracht tot de staf van Doodvorst, een afdelingshoofd. Hij schrijft diens speeches en langzaam bekruipt hem het gevoel dat hij, Dupels de leiding zou moeten hebben. Hij krijgt ook de indruk, een indruk waaraan hij meer en meer begint te geloven, dat hij door Hogere Krachten wordt gevolgd omdat hem een grootse taak wacht. Als controlist zal hij de wereld hervormen, hij zal naar veel geheime bijeenkomsten moeten, zelf nieuw kader opleiden dat op een gegeven moment om te beginnen het land zal kunnen omvormen. Zijn werk ziet hij als een dekmantel en niet iets dat grote aandacht verdient. Via zijn chef Doodvorst wordt hij van die besognes ontheven en eveneens via hem (een relatie van hem heeft een huis dat hij niet wil verkopen en evenmin wil laten leegstaan) krijgt hij het aanbod de parterre van dat huis tegen een aantrekkelijk lage huur te betrekken. Hij moet zien de leegstaande ruimten onder te verhuren.

De eerste huurster is Lillian Hornkes die vertrouwelijk werk doet voor een vrouwenleeskring. Een chique stichting waarin heel wat geld omgaat, geld dat zij regelmatig een beetje afroomt om in stijl te kunnen leven. De tweede huurder is Joost Walter, leraar, bevlogen van een nieuwe en betere wereld, thuis zeer afwezig, wat tenslotte tot een scheiding leidt. Hij huurt de tuinkamer aanvankelijk om er een huiswerkklas in te kunnen houden, waarin hij zijn revolutionaire ideeën aan de jonge generatie kan doorgeven. Na zijn scheiding trekt hij er voorgoed in. In twee leerlingen ziet hij het meest, Fee Spale en Ab Buthius. Zijn geloof in die twee neemt erg grote proporties aan; voor Fee vat hij een bijzonder zwak op. Ten slotte arriveert na enige tijd Antonia Graving die bezig is aan een roman gebaseerd op de bachanaliën en de Bacchuscultus van circa 200 vC. Zij brengt de meeste tijd door in de bibliotheek om daar onderzoek te doen naar de feiten van toen. Van haar krijgt de lezer vooral en bijna uitsluitend haar aantekeningen te lezen. Het valt op dat er parallellen zijn tussen de situaties van toen en nu. Net als de anderen leeft ook zij nauwelijks in het heden, ze is geconcentreerd op de voorchristelijke Romeinse tijd. Ook Hornkes concentreert zich op een andere tijd: de toekomst waarin zij kans gezien zal hebben de schimmige Dupels te vervangen als hoofdbewoner van het huis.
Hiermee zijn de stukken op het schaakbord gezet. Nog niet allemaal, we hebben mevrouw Dupels nog, Dora, de oerhuisvrouw (ik aarzel of ik het woord sloof zal gebruiken) die een groot contrast vormt tot de elegante Lillian Hornkes. Ze heeft reservesleutels en gaat op een dag de kamer van Lillian binnen, waar ze bijna omvalt van de haar onbekende luxe. Ze maakt het tot een gewoonte om er af en toe even te zijn, aan de kaptafel te zitten met de parfums, crèmes en kleurtjes van beroemde huizen. Op de achtergrond beweegt zich Doodvorst en een mijnheer Kooms, soms ook Smook genoemd, die zich met duistere zaken bezighoudt en die de Italiaanse gevangenis een tijdlang van binnen heeft mogen beleven. Deze twee hebben hun eigen plan getrokken. Met deze gegevens zou je heel wat verschillende verhalen kunnen bedenken, maar het gaat erom wat Hella Haase bedacht. Dat ga ik hier niet vertellen, wel dat het tot confrontaties, botsingen en teleurstellingen leidt; ook de dood krijgt zijn deel.

Ik voel wel wat voor de gedachte dat niet alleen de schrijver het perspectief bepaalt, maar dat ook het verhaal zélf vraagt om een bepaald perspectief. In dit geval vind ik verhaal en vertelstandpunt uitstekend bij elkaar passen. Haasse koos voor een verteller die het hele huis waarneemt en die wisselend het ene en het andere personage volgt. Er zijn geen voorschriften. Haasse had kunnen kiezen voor elk van de personages als de hoofdpersoon om van daaruit de lezer het verhaal te presenteren. De lezer beleeft dan het verhaal via de zintuigen van dat personage, maar weet niet wat er omgaat in de hoofden van de andere personages of wat die uitspoken zodra ze niet meer in zicht zijn. Waarmee een totaal ander verhaal ontstaat. Het is een theoretische kwestie, Haasse schreef deze roman en niet de roman die ze eventueel had kunnen schrijven. Ik sta er alleen bij stil omdat ik me eens te meer realiseer hoe de keuze van een perspectief het hele verhaal verandert. Met de keuze van Hella Haasse ben ik dik tevreden.

Erskine Caldwell, Gretta

2 dec

Erskine Caldwell_Gretta 1e 3 pags

Erskine Caldwell_Gretta-72dpi-172x289De eerste pagina’s uit dit boek heb ik gekopieerd en in een pdf (KLIK OP DE LINK HIERBOVEN) opgenomen omdat ze zo mooi in tegenspraak zijn met wat Henry Miller zegt over het schrijven. Die tekst geef ik hieronder weer. Als je daarna leest hoe Caldwell begint, kom je tot interessante ontdekkingen. Over Caldwell nog dit: hij was een bestseller schrijver die intussen niet vaak meer wordt genoemd. Er zijn in de loop van de tijd wel zeker zo’n veertig miljoen boeken van hem verkocht. Ik kocht het pocketbook eerlijk gezegd vooral omdat de layout zo’n typisch stukje Amerikaanse vormgeving is uit de vijftiger/zestiger jaren. Daarna bladerde ik er even in. Zo gaan die dingen.

Henry Millers schrijftips en de onbetrouwbare verteller

1) Begin nooit een boek met het weer.
2) Vermijd de proloog (korte beschrijving van de gebeurtenissen die aan het verhaal vooraf gingen [KS]).
3) Gebruik nooit een ander ww. dan zeggen – “zei” om dialoog aan te geven.
4) Gebruik geen bijvoeglijke naamwoorden om het ‘zei” te kleuren.
5) Rustig aan met uitroeptekens!
6) Gebruik nooit de woorden “plotseling” of “De hel brak los”.
7) Wees spaarzaam met dialect.
8) Vermijd gedetailleerde persoonsbeschrijvingen.
9) Dit geldt ook voor plaatsen en dingen.
10) Laat de tekst weg die de lezer geneigd is om over te slaan.

Het prettige of irritante, dat ligt misschien wel aan je eigen aard, is de absoluutheid van zo’n lijstje uitspraken. Je zou er een elfde punt aan toe kunnen voegen: Geloof nooit in de absoluutheid van aanwijzingen. De reden daarvan is dat in de kunst, en het schrijven van verhalen is een vorm van kunst, niets absoluut is. Dat neemt niet weg dat ook het lijstje van Henry Miller nuttige waarheden bevat. Voor alles is het zaak achter elk punt de vraag te stellen: “Is dat zo?”
In andere lijstjes die juist aangeven wat je wél moet doen, kan je vinden dat je de lezer met je eerste zinnen in het verhaal moet trekken (om hem of haar vervolgens niet meer los te laten). Dat komt wel overeen met Millers verbod om met het weer te beginnen. Over het weer ben ik het dus wel eens. Interessant is het om stil te staan bij het gebod om bij dialogen alleen het werkwoord zeggen te gebruiken. Vragen zal ook wel mogen, denk ik. Welke andere mogelijkheden zijn er, en waarom zou dat minder geschikt zijn? Goed om bij stil te staan.In De donkere kamer van Damokles hebben we te maken met een personaal perspectief, we zien alle gebeurtenissen vanuit Osewoudt. Of hij de dingen wel goed ziet is de vraag die lezers al heel lang bezighoudt. Deze week hebben scholieren een rechtszaak gespeeld om vast te stellen of Osewoudt “goed” of ‘fout” was. Zoals het hoort in een rechtszaak, met aanklagers, verdedigers en rechters. De laatsten waren professionals. Heel veel in deze roman stemt tot nadenken, over één ding bestaat overeenstemming: er is sprake van een onbetrouwbare verteller. Dat onbetrouwbare hoeft niet het gevolg te zijn van een kwalijk karakter, daarbij sluit onbetrouwbaar niet uit dat de verteller het toch allemaal juist gezien had.

Ik moest er nog even aan denken toen ik een stukje las door de psychologe Yvette van de Pas. Een cliënte maakte op een feestje mee dat een vriendin haar op dat feestje vanaf een afstand kritisch bekeek, zich omdraaide en verder ging met een geanimeerd gesprek met een andere feestganger. In de loop van de week erna windt ze zich enorm op over die vriendin. Zou het anders kunnen zijn, vraagt haar therapeute. De boze cliënte kan het zich niet indenken. Ze kan zich er ook niet toe zetten om die vriendin te bellen om te vragen wat er op dat feestje aan de hand was. Hoe meer ze het uitstelt, hoe bozer ze wordt. Tot die vriendin zelf belt: tijdje niks van je gehoord, zullen we wat afspreken? In dat gesprek blijkt dat die vriendin haar niet had gezien en dat ze überhaupt weinig van de omgeving had gezien, omdat ze nerveus was over de toespraak die ze kort daarop voor de jubilaris moest houden.
Afgezien van de psychologische kant van dit verhaal, zie je maar weer hoe de interpretaties van het personage waar vanuit wordt verteld, bepaald niet De Gouden Waarheid hoeven te zijn.

Vertrek en leegte in De bekoring, Hans Münstermann

2 apr

Het is alweer een tijdje terug dat ik iets schreef over de roman waarmee Hans Münstermann in 2006 de AKO-literatuurprijs won. Ik googelde hem nog eens en het eerste wat me trof is dat wij, in verschillende jaren, op dezelfde dag zijn geboren: 16 juni. Hij als echte babyboomer, twee jaar na de bevrijding.
De hoofdpersoon in Münstermanns verhalen, Andreas Klein, heeft heel wat weg van de schrijver zelf. Hij is daar wel content mee. Het maakt dat je als schrijver automatisch de goede toon aanslaat, je hoeft minder te verzinnen en te liegen. Niet iedereen zal het met deze uitspraken eens zijn; er zijn al heel wat discussies gevoerd over het waarheidsgehalte van min of meer autobiografische verhalen, zelfs als de schrijver met de beste bedoelingen begint. Bij Münstermann staat, voor zover ik het weet, alleen vast dat hij en zijn hoofdpersoon op elkaar lijken.
In de bekoring gaat het over het vertrek van Andreas’ moeder. Zij sterft. Weliswaar op leeftijd, maar toch nog vrij plotseling. Dit vertrek, dit verlies, heeft een pendant in het verleden. Toen Andreas een kleine jongen was, is diezelfde moeder precies op zijn verjaardag vertrokken. Met de noorderzon, zou je kunnen zeggen.
Tweemaal een vertrek, een verdwijning. Het zou bijna vreemd zijn als de schrijver die twee gebeurtenissen niet tegenover elkaar stelt. Inderdaad wisselt Münstermann voortdurend tussen het verlies van nu en de onbegrijpelijke leegte van toen. Er zijn de twee tijdlagen: nu is 2004 en toen is 1960. Door op de achtergrond het nieuws van de dag weer te geven kun je de tijd nauwkeurig vaststellen. Of die precisie en de nieuwsfeiten van die momenten werkelijk veel toevoegen is de vraag. In 2004 speelde de afschuwelijke gijzeling en slachtpartij in de school van Beslan en in 1960 werd Lumumba in Congo bij een staatsgreep afgezet. Het is wereldnieuws dat de lezer eerder uit het verhaal trekt of die hem of haar snel over die passages heen doet lezen.
Er zijn twee of drie perspectieven. Ten eerste dat van Andreas die een jaar of twaalf was toen zijn moeder een koffertje pakte en verdween. Hij is in 2004 44 jaar ouder, maar die gebeurtenis, de verdwijning van zijn moeder, is hem altijd bijgebleven. Het tweede perspectief is dat van de moeder, Marianne. Het kan ook zijn dat dit in feite een reconstructie is in het hoofd van Andreas. Dit kan, maar ik hou het toch maar op het perspectief van de moeder, waaruit de lezer een beeld krijgt van een verstikkend huwelijk en de tijd voordat de vrijheden van de jaren zestig doorbraken.
Het derde perspectief is dat van de architect die de stadswijk waarin de familie woonde, heeft gebouwd. Andreas is bezig een boek over hem te schrijven, is daarin een beetje vastgelopen en besluit hem een andere rol te geven. De architect is trouwens een bestaande figuur, J.C. van Epen die in december 1960 overleed. Münstermann laat hem, ziek en wel uit bed komen om Marianne op haar vlucht te volgen. Hij kan er niet bij dat iemand uit de huizen die hij vol idealisme bouwde, zou vluchten.
Het verhaal gaat in de hij/zij-vorm en in de tegenwoordige tijd. Af en toe lijkt de auteur een explicateur. Een voorbeeld daarvan in de eerste regels:
Hij is thuisgekomen van de bakker, samen met zijn zoon, en ze zijn naar binnen gestapt door de openstaande voordeur, want het is lekker weer.
‘Ik moet je iets ergs vertellen.’
Zie hoe zijn vrouw daar staat en dit zegt: midden in de kamer, handen op de rug.
Als schrijver zou je, en de meeste schrijvers doen dat, gewoon beschrijven hoe de vrouw er staat. Dit heeft dus meer iets van een explicateur, volgens Van Dale: persoon die toelichtingen gaf (m.n. bij een stomme film).
Inhoudelijk gaat het over een moeder zoon relatie en over een vrouw die het vijftiger jarenmilieu ontvlucht, om uiteindelijk ook elders niet gelukkig te worden. En uiteraard gaat het over verlies, waarbij het verlies door verlating en door het definitieve vertrek uit het leven, tegenover elkaar worden gesteld.