Tag Archives: structuur

Willem Frederik Hermans, De tranen der acacia’s

19 dec

Willem Frederik Hermans - De tranen der acacia's-181x287Het boek, de eerste gebonden druk uit 1949 is al een plezier om in handen te hebben. Goed papier ook, na al die jaren niet verkleurd. Daar gaat het natuurlijk niet om. Hoewel het lezen op zich er plezieriger van wordt, zou ik ook het mooiste boek wegleggen als het niet boeide. Inhoudelijk heeft de roman de tijd uitstekend overleefd.

Volgens de gangbare regels klopt het begin niet. Daar staat tegenover dat er helemaal geen vaste regels zijn, dat je voor elke regel die je in een handboek voor creatieve schrijvers kan vinden, voorbeelden kan aanwijzen van goed geschreven verhalen door uitstekende auteurs die zich niet aan de ‘regels’ houden.
Op de eerste bladzijden maken we kennis met een hij die in Kampen uit de trein stapt met twee koffers die iets gevaarlijks bevatten, hij overweegt nog even ze van een brug in het water te laten glijden, het is al donker, hij denkt aan Carola die zich op dit uur waarschijnlijk aan het uitkleden is, zoekt een hotel, checkt in en op de vijfde bladzijde vult hij zijn gegevens in: Oskar Ossegal, chemicus, gehuwd met Andrea Corvàc uit Praag. Ah, denk je als lezer, je probeert grip op het verhaal te krijgen, dit is de hoofdpersoon. Hij heeft een missie, het is oorlog, er is verduisteringsplicht, en hij heeft oog voor vrouwen, want als een meisje verschijnt om zijn koffers boven te brengen, ziet hij: ‘Haar borsten puilden onder haar strakke jurk, zij trokken lange opgeblazen gezichten als van kinderen die niet naar buiten mogen. Haar haar was donkerblond, maar vooraan was een lok gebleekt.’ We volgen het verhaal van Ossegal gedurende dit hoofdstuk.
Op bladzijde 23 begint hoofdstuk twee. De scène is verplaatst naar Amsterdam in de buurt van het Rijksmuseum en de hoofdpersoon is Arthur. Hij is bevriend met Oskar, verwacht een bericht dat niet komt. Terwijl we, de lezers, de belevenissen en gedachten van Arthur volgen, verwachten we dat het perspectief terug zal gaan naar Oskar, wat voorlopig niet gebeurt. Allengs blijkt dat de roman niet is begonnen met de traditionele introductie van de hoofdpersoon, dat is niet Oskar maar Arthur.
Door deze constructie bereikt Hermans dat er een spanningselement is, je blijft je afvragen hoe het met Oskar verder gaat. Er is ook een informatievoorsprong ontstaan, de lezer weet meer dan Arthur. Daarmee zijn we bij een van de problemen van Arthur. Het is 1944, de geallieerden zijn geland in Normandië, de laatste winter is aangebroken met voedseltekorten, kolen zijn er niet, iedereen stookt wat er verbrand kan worden, nood breekt wet op vele fronten, betrouwbare berichten zijn er niet, alles wat je hoort kan waar zijn of niet. Dat geldt ook voor wat Arthur over Oskar hoort, hij zou gevangen zijn, ontsnapt, bevrijd door een knokploeg; hij zou een held zijn, hij zou een laffe verrader zijn. Arthur is in Oskar teleurgesteld omdat die hem niet verteld heeft met wat voor missie hij vanuit Amsterdam naar Overijssel is vertrokken. (Hij had kunnen denken dat dit juist goed is, die wetenschap zou alleen maar gevaarlijk kunnen zijn, maar dat is niet wat Arthur denkt.)
Arthur woont op een etage in het huis van zijn grootmoeder en halfzus Carola. Zijn vader met wie hij geen contact heeft, woont in Brussel en hoe het met zijn moeder zit weet hij niet. Al met al is hij van niets zeker. Als dat alles was, zou hij kwetsbaar en sympathiek kunnen zijn, maar nee, hij is een opportunist, rommelt wat met zwarte handel, steelt geld van zijn grootmoeder, en heeft een slechte verhouding met zijn halfzus, waarbij je de indruk krijgt dat dat vooral aan hem ligt. Wat hij van Carola moet denken weet hij niet, bij haar is de Duitser Ernst ondergedoken, hij zou een deserteur zijn, maar hij kan ook een spion zijn. Na weer een ruzie vertrekt hij en gaat bij de vrouw van Oskar wonen, Andrea. Wat haar beweegredenen zijn blijft duister.
Hoewel de lezer door het wisselende perspectief, het ligt korte tijd ook bij Carola, meer weet dan Arthur, blijft het ook voor de lezer de vraag wat wel of niet te geloven. Wat dat aangaat is het gevoel van Arthur invoelbaar.
De bevrijding brengt een ommekeer. Daden die daarvoor acceptabel waren zijn het nu niet meer. Wat gisteren nog een heldendaad was, is een dag later, in vredestijd, een ordinaire misdaad. Na de oorlog vertrekt, vlucht, Arthur naar Brussel, waar nog heel wat gebeurt en waar het verhaal uiteindelijk eindigt. Oskar is dan terug, en is voor hetzelfde feit waarvoor de Duitsers hem arresteerden nu door het nieuwe bewind vastgezet. Zijn vrouw Andrea probeert langs allerlei wegen hem weer vrij te krijgen.

Nu de laatste punt van dit blog is gezet, realiseer ik me dat er veel niet gezegd is. Een aantal acties van Arthur waardoor hij , zacht uitgedrukt, niet sympathieker wordt; verschillende belangrijke bijfiguren heb ik niet eens genoemd. Mijn bedoeling was dan ook niet een korte samenvatting van de roman te geven. Het is teveel de moeite waard het zelf te lezen!

Advertentie

Alberto Moravia, De reis naar Rome

10 dec

Alberto Moravia - De reis naar Rome_292x181Veel ziet de twintigjarige hoofdpersoon Mario niet van Rome. Het is zijn geboortestad, maar op zijn zevende is hij samen met zijn moeder naar Parijs vertrokken. Zijn vader bleef achter, zijn moeder overleed na een aantal jaren. De tocht naar Rome heeft hij ondernomen op dringend verzoek van zijn vader die ervan droomt opnieuw een gezin te gaan vormen. Mario die nog niet weet waar hij staat, zich de dichter voelt wiens gedichten al zijn geschreven door Apollinaire, Mario die steeds beschikbaar is, onderneemt de reis. In het vliegtuig ontmoet hij de weduwe Jeanne die zijn moeder had kunnen zijn en haar dochter Alda van dertien (‘bijna veertien!’) die in hem zowel vader als mogelijke geliefde ziet. Zij spreken af elkaar in Rome weer te zien.

De roman behelst een verhaal vol spiegels en spiegelingen. Ongewild is de jonge Mario er getuige van geweest dat zijn moeder de liefde bedreef met een van haar minnaars. Het heeft een trauma achtergelaten waarvan hij zich door een gespiegelde daad denkt te bevrijden. De moeder heeft zo’n sterke invloed dat hij in verschillende vrouwen de oogopslag van zijn moeder ziet. In de driehoek Mario, Alda, Jeanne, spelen liefde, overspel en licht incestueuze gevoelens een rol. Hetzelfde gebeurt in de relatie tussen de vader, zijn vriendin Esmeralda en Mario, zij het weer op een andere manier. Zowel Jeanne als de vader hebben een overspelige partner verloren. Beiden, ze kennen elkaar niet, hebben op een eigen en niet met elkaar te vergelijken manier, een weg gevonden om met de feiten om te gaan.
Een weerspiegeling zie ik in de vader die met Esmeralda wil trouwen, Mario weer in huis wil hebben om zo opnieuw een gezin te stichten, én in Alda die wil dat haar moeder met Mario trouwt zodat ze gedrieën een gezin vormen en zij weer een vader heeft.
De ware, onbaatzuchtige liefde komt er bekaaid vanaf. In deze psychologische roman zijn de sleutelbegrippen eerder overspel, erotiek, jaloezie en freudiaanse relaties tussen moeder en zoon. Moravia vertelt het verhaal vanuit Mario, de ik-figuur door wiens zintuigen de lezer het verhaal beleeft. Wat hij wil is hemzelf lange tijd onduidelijk, vandaar ook zijn, zoals hij het noemt, eeuwige ‘beschikbaarheid’. Toch ziet hij op beslissende momenten waar de grenzen liggen, al moet ik erbij zeggen dat de rol van de andere personages hem duidelijk helpen om, sorry voor het cliché, ‘het licht te zien’.

Alberto Moravia (1907-1990) is een pseudoniem van Alberto Pincherle, Moravia was de naam van zijn grootmoeder aan vaders kant. De reis naar Rome (1988) is een late roman in een indrukwekkende reeks die in 1929 begint met Gli indifferenti, De onverschilligen.  

Uwe Timm, Halfschaduw

13 nov

Uwe Timm - Halfschaduw_197x290Uwe Timm laat, op een manier die mij erg bevalt, zien dat de grenzen van de roman veel vager zijn dan je zou denken bij het lezen van het gemiddelde boek. Ik realiseer me wel dat Het gemiddelde boek niet bestaat, laten we zeggen een boek waarin een verhaal wordt verteld, en waarin in veel gevallen nog een of twee extra verhaallijnen te ontdekken zijn. Halfschaduw gaat over een deel van het leven van Marga von Etzdorf, een pilote die leefde van 1907 tot 1933, het gaat over de liefde voor het vliegen, het als eerste bereiken van andere continenten, over een liefde die nooit van de grond komt en over een tragisch en niet werkelijk verklaard einde. Als zij na een succesvolle vlucht naar Japan geen hotel vindt, overnacht ze in het huis van Christian von Dahlem, een avontuurlijke wereldburger en vlieger. Hij laat in een grote kamer een doek spannen. Ze kunnen elkaars schaduwen zien en ze kunnen elkaar horen. In die nacht vertellen zij elkaar hun levensverhaal en raakt Von Etzdorf, die alleen leek te leven voor het vliegen, heimelijk verliefd. Dit verhaal, uit haar perspectief verteld, wordt onderbroken door de stemmen van hen die met haar begraven liggen op het Berlijnse Invalidenfriedhof. Aan het begin van de roman bezoekt een ik, een schrijver die qua leeftijd op Uwe Timm lijkt, deze historische begraafplaats. Vermoedelijk begin 2000; De muur is al weer weg. Hij wordt rondgeleid door een stadsgids, grijs haar, grijze jas (maar bruine schoenen) die later nog regelmatig aan het woord komt als De grijze man. Het kerkhof is historisch door de mensen die er begraven liggen en door het feit dat het zwaar beschadigd raakte bij de val van Berlijn in 1945, en dat in 1969 De muur dwars door deze rustplaats werd aangelegd. Er liggen meer beroemde piloten, o.a. Von Richthofen (De rode baron), Udet en Mölders, jachtvliegers die in één tegen één confrontaties luchtgevechten aangingen met hun vijanden in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. In de loop van het verhaal horen we de stemmen van meer bewoners van het kerkhof. Zij kennen de geschiedenis, hebben eigen ervaringen en meningen. Tal van personages zijn terug te vinden via het internet, maar Von Dahlem is bedacht, net als Anton Miller, een komiek die ook wel iets ziet in de ongenaakbare Marga von Etzdorf. Het is even wennen aan de manier van vertellen. Na elke witregel moet je als lezer uitmaken wie er aan het woord is en waar je je bevindt. Hinderlijk is het niet, het houdt je scherp, en na een tijdje gaat het je gemakkelijk af. De verschillende stemmen geven niet alleen een aanvulling op het verhaal van de hoofdpersoon, maar ook op de Duitse geschiedenis. De roman is daarmee veel rijker en boeiender geworden dan een interessant verhaal van een jonge vrouw die haar idealen heeft, verwerkelijkt en die op zeer jonge leeftijd tragisch aan haar einde komt. Op het voorplat schrijft Adriaan van Dis: ‘…wat een prachtige heldere stijl heeft die man.’ Ik ben het helemaal eens met hem. Ergens in huis ligt nog een andere roman van Uwe Timm, in het Duits en ongelezen. Ik moet het boek nodig gaan zoeken.

Allard Schröder, De hydrograaf

28 sep

Allard Schroeder_De hydrograaf-184x292Met De hydrograaf won Allard Schröder in 2002 de AKO-literatuurprijs. Gisteren heb ik de 204 pagina’s uitgelezen. Aanzienlijk sneller dan de schrijftijd, want Schröder dateert zijn roman: Amsterdam, 1992-2002. Tien jaar dus wat me erg bemoedigend lijkt voor sommige van mijn cursisten die meer haast hebben met een eerste roman. Niet dat tien jaar een ijkpunt is, er zijn auteurs die sneller zijn, daarnaast ook wel enkelen die meer tijd nodig hebben. Maar goed de leestijd staat dus in geen verhouding tot de schrijf- en herschrijftijd. Toch is er wel een verband. Door op zinsniveau en op het punt van constructie een uitstekend product af te leveren, geeft Schröder de lezer een boek in handen dat leest als een trein. Je zou nog tegen kunnen werpen dat het dan wel een simpel verhaaltje moet zijn, maar dat is zeker niet het geval.

Hoewel de hydrograaf een heel leven bestrijkt, gaat het in werkelijkheid over de periode waarin Franz von Karsch-Kurwitz breekt met zijn oude leven. Na een korte inleiding waarin de verteller stelt dat Karsch vooral een gewoon en weinig opzienbarend leven heeft geleid, laat hij het verhaal beginnen. En wel aan boord van de viermaster ‘Posen’ half april 1913. Karsch zal aan boord tussen Hamburg en de bestemmingshaven Valparaiso wetenschappelijke waarnemingen doen. Als onderzoeker voor het Ozeanographisches Institut van Hamburg onderzoekt hij de eigenschappen van golfslag en stromingen. In feite is zijn reis ook, of misschien wel juist, een vlucht. Hij is even dertig en zijn familie, zijn moeder voorop, denkt hem te koppelen aan Agnes Saënz. Omdat het hem geleerd is vooral beleefd, volgzaam en aangenaam gezelschap te zijn, ontwikkelt zich een situatie die hij eigenlijk helemaal niet wil. Daarom laat hij de voorbereidingen die hij normaliter treft voor hij aan zo’n reis begint, dit keer achterwege.

De ‘Posen’ is een vrachtschip met beperkte passagiersaccommodatie. Aan boord treft hij Amilcar Moser, een handelaar in salpeter die voor zaken op weg is naar Chili. Verder is er Ernst Totleben die leraar is en aan de slag wil aan een Duits gymnasium in Santiago de Chile. In Lissabon komt nog een passagier aan boord. Een grote hutkoffer met een enorme M erop geschilderd komt aan boord, maar de passagier die een hut heeft naast Karsch, laat zich de eerste tijd helemaal niet zien. Tot een matroos ziet dat ‘hij’ een vrouw is. Ze blijkt een Nederlandse, Astrid Maris, pianiste of actrice, dat wordt niet helemaal duidelijk. Juist door de geheimzinnige waas die rond haar hangt, wordt zij voor de heren zeer aantrekkelijk. Moser maakt avances, maar daar gaat zij niet op in. Hij is iemand uit de lower middle class die ervan droomt dat er een omwenteling komt en de gevestigde elite van nu plaats zal maken voor een nieuwe klasse die het vooral bij de feiten houdt. Feiten en geld verdienen, dat is ongeveer zijn wereld. Totleben heeft regelmatig gesprekken met Astrid, maar dat heeft Karsch op den duur ook. Een tussenstop in Rio de Janeiro heeft grote gevolgen. Karsch laat zich, geholpen door flinke porties alcohol, volledig gaan, Totleben blijft er achter en krijgt met de plaatselijke politie te maken en Karsch en Astrid komen nader tot elkaar. Echter, behalve Moser, de man die het bij feiten houdt, blijkt niemand te zijn wie hij of zij lijkt. Dat brengt een wezenlijke verandering teweeg in Franz Karsch.

In flashbacks laat de auteur ons meer zien van Karsch in zijn kindertijd en jeugd. Seksualiteit en de relatie tot zijn ouders die hem gemaakt hebben tot wat hij was. Nadat hij terug is in Duitsland laat de rest van het verhaal zich in een aantal grote stappen vertellen. Hij is een ander mens geworden, geeft zijn baan bij het Institut op en gaat in het leger, waar hij gezien zijn afkomst een positie in de luwte krijgt. Uiteindelijk trekt hij zich meer en meer terug in een eigen droomwereld.

De hoofdpersonages bevinden zich allen aan boord van de ‘Posen’. Hier speelt zich de belangrijke omwenteling in het leven van Karsch af. Op de titelpagina van het vierde hoofdstuk staat ‘Und ein Narr wartet auf Antwort’, een citaat uit het volgende gedicht (fragment).
Am Meer, am wüsten, nächtlichen Meer
Steht ein Jüngling-Mann,
Die Brust voller Wehmut, das Haupt voll Zweifel,
Und mit düstern Lippen fragt er die Wogen:
“O löst mir das Rätsel des Lebens, (…)
Es murmeln die Wogen ihr ewges Gemurmel,
Es wehet der Wind, es fliehen die Wolken,
Es blinken die Sterne, gleichgültig und kalt,
Und ein Narr wartet auf Antwort.
                                  Heinrich Heine, Buch der Lieder, Die Nordsee – Zweiter Zyklus

Muriel Spark, Juffrouw Brodies beste jaren

5 sep

Muriel Spark_Juffrouw Brodies beste jaren-179x292Waar gaat het over in Juffrouw Brodies beste jaren? Op de Marcia Blaine Meisjessschool werkt juffrouw Brodie, een idealistische en gedreven onderwijzeres die haar klasjes iets extra’s wil meegeven. We volgen haar via de klas waarin ze veel tijd besteedde aan kunst en aan levenservaring. De klasgenoten zijn Monica, beroemd om haar hoofdrekenen en haar kwade buien; de blonde Rose om haar seks, Eunice om haar gymnastische toeren en haar zwemkunst, Sandy om haar kleine, bijna niet bestaande oogjes en de klank van haar klinkers. Verder Jenny die declamatielessen volgt en later aan het toneel wil, Mary die alles pas wat later begrijpt en altijd de schuld krijgt als er iets mis gaat en ten slotte Joyce Emily van een rijke familie en al van verschillende scholen weggestuurd. Als de meisjes ter sprake komen, is het regelmatig met de toevoeging van hun kenmerkende eigenschap: Sandy met de kleine oogjes, Rose die later beroemd zou worden om haar seks. Dit geeft een grappig effect, maar ondermijnt het verhaal niet. De meisjes weten veel wat ze volgens de directrice niet hoeven te weten: wie de schilders van de Italiaanse renaissance waren, dat cleansing cream beter voor je huid was dan gewoon water, wie Buchman en wie Mussolini waren, ze kenden het woord ‘menarche’ en het liefdesleven van Charlotte Brontë en van juffrouw Brodie zelf. Wat de hoofdstad was van Finland wisten ze daarentegen niet.

Juffrouw Brodie leren we kennen als een idealiste, feministe, aanhangster van de Oxford Beweging en van de manier waarop Mussolini het bestuur in Italië aanpakte. Bij haar collega’s uit de lagere afdeling is ze niet geliefd, die begrijpen niets van wat haar drijft. Andersom vindt zij die collega’s achterlijk en niet waard om mee te discussiëren. De directrice zint al jaren op een mogelijkheid om juffrouw Brodie te ontslaan. In de opzet van het verhaal gebruikt Muriel Spark een interessante methode. Waar we vaak flashbacks tegenkomen om sommige gebeurtenissen van voor het begin van het verhaal in te lassen, gebruikt zij flashforwards. Die term ben ik vaak tegengekomen in de betekenis van een vooruitwijzing, een glimp in de toekomst zonder inhoudelijk iets weg te geven, met de bedoeling om de spanning te verhogen. In die betekenis kan je flashforward nooit meer gebruiken nadat je hebt gezien wat Spark doet. Zij geeft wel degelijk informatie weg. Bijvoorbeeld:
“’…Spreken is zilver, maar zwijgen is goud. Mary, luister je? Wat heb ik gezegd?’
Mary (…) die later beroemd zou worden omdat ze zo dom was en altijd de schuld kreeg en die op haar drieëntwintigste het leven liet bij een hotelbrand, riskeerde: ‘Goud’.
‘En wat zei ik dat goud was?’
Mary zag om zich heen en naar boven.”

Later komt dit, weer in een flashforward, terug. Nu wordt erbij verteld dat ze op een gang van links naar rechts door de rook liep, dan omkeerde en van rechts naar links liep, uiteindelijk tegen iemand op botste, viel en stierf.
In het verhaal maakt Spark duidelijk dat het goed kan dat mensen in de dertiger jaren (Juffrouw Brodie maken we mee op school tussen 1931 en 1934, in 1939 krijgt ze alsnog haar ontslag) idealistisch konden zijn en tegelijkertijd konden dromen van sterke mannen die de problemen eens echt aanpakken. Over Sandy zegt de verteller, laat in de roman: “Inmiddels had ze zich tot de Katholieke Kerk bekeerd, waar ze heel wat minder aangename fascisten tegenkwam dan juffrouw Brody.” Tja. Je kunt over de rol van de RK kerk uitvoerig berichten, maar een klein zinnetje tussendoor kan ruimschoots genoeg zijn. Door die economische manier van schrijven lukt het Muriel Spark om in 120 pagina’s een boeiende roman te schrijven.

Hella Haasse, Huurders en onderhuurders

4 jun

Hella Haasse-Huurders en onderhuurders-291x181Het blijft een manier waarop je een interessant verhaal kan opbouwen: een huis, zijn bewoners en de onderlinge verhoudingen en eventuele intriges. Ik denk aan Willem Elschot, Villa des Roses en aan het recente Wolfstonen van Herman Franke. Bij Hella Haasse gaat het om een huis zoals ‘omstreeks de (vorige [KS]) eeuwwisseling wel bij het Amsterdamse Vondelpark is gebouwd’. De huurders zijn een man en een vrouw, het echtpaar Dupels; de onderhuurders drie mensen die elk een deel hebben gehuurd. Alle vijf leven ze wat meer of wat minder in een gedroomde wereld. Dupels heeft in zijn jeugd een paar weinig succesrijke boeken geschreven en is via een handvol baantjes op het Ministerie van Culturele Zaken terechtgekomen en heeft het, een jaar of tien later, gebracht tot de staf van Doodvorst, een afdelingshoofd. Hij schrijft diens speeches en langzaam bekruipt hem het gevoel dat hij, Dupels de leiding zou moeten hebben. Hij krijgt ook de indruk, een indruk waaraan hij meer en meer begint te geloven, dat hij door Hogere Krachten wordt gevolgd omdat hem een grootse taak wacht. Als controlist zal hij de wereld hervormen, hij zal naar veel geheime bijeenkomsten moeten, zelf nieuw kader opleiden dat op een gegeven moment om te beginnen het land zal kunnen omvormen. Zijn werk ziet hij als een dekmantel en niet iets dat grote aandacht verdient. Via zijn chef Doodvorst wordt hij van die besognes ontheven en eveneens via hem (een relatie van hem heeft een huis dat hij niet wil verkopen en evenmin wil laten leegstaan) krijgt hij het aanbod de parterre van dat huis tegen een aantrekkelijk lage huur te betrekken. Hij moet zien de leegstaande ruimten onder te verhuren.

De eerste huurster is Lillian Hornkes die vertrouwelijk werk doet voor een vrouwenleeskring. Een chique stichting waarin heel wat geld omgaat, geld dat zij regelmatig een beetje afroomt om in stijl te kunnen leven. De tweede huurder is Joost Walter, leraar, bevlogen van een nieuwe en betere wereld, thuis zeer afwezig, wat tenslotte tot een scheiding leidt. Hij huurt de tuinkamer aanvankelijk om er een huiswerkklas in te kunnen houden, waarin hij zijn revolutionaire ideeën aan de jonge generatie kan doorgeven. Na zijn scheiding trekt hij er voorgoed in. In twee leerlingen ziet hij het meest, Fee Spale en Ab Buthius. Zijn geloof in die twee neemt erg grote proporties aan; voor Fee vat hij een bijzonder zwak op. Ten slotte arriveert na enige tijd Antonia Graving die bezig is aan een roman gebaseerd op de bachanaliën en de Bacchuscultus van circa 200 vC. Zij brengt de meeste tijd door in de bibliotheek om daar onderzoek te doen naar de feiten van toen. Van haar krijgt de lezer vooral en bijna uitsluitend haar aantekeningen te lezen. Het valt op dat er parallellen zijn tussen de situaties van toen en nu. Net als de anderen leeft ook zij nauwelijks in het heden, ze is geconcentreerd op de voorchristelijke Romeinse tijd. Ook Hornkes concentreert zich op een andere tijd: de toekomst waarin zij kans gezien zal hebben de schimmige Dupels te vervangen als hoofdbewoner van het huis.
Hiermee zijn de stukken op het schaakbord gezet. Nog niet allemaal, we hebben mevrouw Dupels nog, Dora, de oerhuisvrouw (ik aarzel of ik het woord sloof zal gebruiken) die een groot contrast vormt tot de elegante Lillian Hornkes. Ze heeft reservesleutels en gaat op een dag de kamer van Lillian binnen, waar ze bijna omvalt van de haar onbekende luxe. Ze maakt het tot een gewoonte om er af en toe even te zijn, aan de kaptafel te zitten met de parfums, crèmes en kleurtjes van beroemde huizen. Op de achtergrond beweegt zich Doodvorst en een mijnheer Kooms, soms ook Smook genoemd, die zich met duistere zaken bezighoudt en die de Italiaanse gevangenis een tijdlang van binnen heeft mogen beleven. Deze twee hebben hun eigen plan getrokken. Met deze gegevens zou je heel wat verschillende verhalen kunnen bedenken, maar het gaat erom wat Hella Haase bedacht. Dat ga ik hier niet vertellen, wel dat het tot confrontaties, botsingen en teleurstellingen leidt; ook de dood krijgt zijn deel.

Ik voel wel wat voor de gedachte dat niet alleen de schrijver het perspectief bepaalt, maar dat ook het verhaal zélf vraagt om een bepaald perspectief. In dit geval vind ik verhaal en vertelstandpunt uitstekend bij elkaar passen. Haasse koos voor een verteller die het hele huis waarneemt en die wisselend het ene en het andere personage volgt. Er zijn geen voorschriften. Haasse had kunnen kiezen voor elk van de personages als de hoofdpersoon om van daaruit de lezer het verhaal te presenteren. De lezer beleeft dan het verhaal via de zintuigen van dat personage, maar weet niet wat er omgaat in de hoofden van de andere personages of wat die uitspoken zodra ze niet meer in zicht zijn. Waarmee een totaal ander verhaal ontstaat. Het is een theoretische kwestie, Haasse schreef deze roman en niet de roman die ze eventueel had kunnen schrijven. Ik sta er alleen bij stil omdat ik me eens te meer realiseer hoe de keuze van een perspectief het hele verhaal verandert. Met de keuze van Hella Haasse ben ik dik tevreden.

Anne Tyler, Thuiskomen

2 jun

Anne Tyler - Thuiskomen -191x286Volgens De Volkskrant is deze roman een van de beste die Anne Tyler tot nu toe (2006) schreef. Het scheelt natuurlijk over wie je dit zegt, maar in het geval van een Pulitzer Prize-winnares betekent het inderdaad wel wat.
Terwijl ik las vroeg ik me af hoe het komt dat sommige schrijvers een geschiedenis tot leven kunnen wekken met verschillende families, heel wat personages, verwikkelingen, onderlinge verhoudingen, een inkijkje in twee culturen en dat alles zonder dat je als lezer de weg kwijtraakt. De vraag kwam bij me op omdat ik regelmatig verhalen in wording zie waarbij ik me afvraag wat de lijn in het verhaal is, waar het heen wil, wie wie nu ook alweer was… Vaak ontbreekt het de schrijver in die gevallen aan focus; er is niet scherpgesteld op het onderwerp dat daardoor – om nog even bij beelden uit de fotografie te blijven – niet in het brandpunt staat.
Waarom gaat het in deze roman wel goed? Een belangrijk antwoord is dat er een duidelijke lijn in het verhaal zit. Het betekent niet dat Anne Tyler kale verhalen aflevert, verre van dat: haar romans en ook deze zijn rijk aan beelden en personages. Als lezer beweeg je mee met de ontwikkelingen die, gegeven deze personages, een logische stroom vormen van oorzaak en gevolg. Niet dat het een compleet chronologisch verteld verhaal is. Er komen verschillende flashbacks voor die inzicht geven in het verleden van de personages en waardoor ze aan diepte winnen.

De oorspronkelijke titel luidt: Digging to America, wat waarschijnlijk heel lastig te vertalen viel, maar wel aangeeft waar het over gaat: immigranten, buitenstaanders die trachten een plaats in de Amerikaanse samenleving te vinden. In de eerste scène staan twee families te wachten op twee piepjonge nieuwe immigranten, twee Koreaanse baby’s. De ene familie is een uitgebreide, enthousiaste en lawaaierige Amerikaanse familie. Ze hebben buttons gemaakt met hun status: Oma, papa, nichtje etc., er zijn zilverkleurige ballonnen met “Het is een meisje!” en er is een overvloed aan flitsers, fototoestellen en videocamera’s. Een keurige Aziatische mevrouw komt met een baby uit het vliegtuig. Jin-Ho voor de familie Donaldson. Even later arriveert een tweede mevrouw met een baby voor de familie Yazdan. Vader Sami, zijn vrouw Ziba en grootmoeder (zijn moeder) Maryam. Ze zijn door het grote gezelschap op de achtergrond geraakt. Ook zij krijgen een meisje, Sooki, een naam die ze al snel omdopen tot Susan. Vlak voor iedereen vertrekt stelt de Amerikaanse vader Brad zich voor en omdat het hem en zijn vrouw Bitsy leuk lijkt contact te blijven houden, zoekt hij de Yazdans in het telefoonboek terug. Er is er maar één. Van dit moment af krijgt de lezer wisselend inkijkjes in de ene en in de andere familie. Het perspectief wisselt. De initiatieven om bij elkaar te komen, komen meest van de Amerikanen: een bladerveegdag in de herfst (een begrip dat ik niet kende maar overkomt als iets wat Amerikanen doen: met familie en vrienden alle gevallen bladeren wegruimen en vervolgens snacks en drank), en jaarlijks als een hoogtepunt: Aankomstdag. Het beeld dat Tyler weet op te roepen van die gebeurtenissen, maakt dat je hele scènes mee beleeft, en het zijn hele scènes, met veel personages en kleurrijke details. Allengs begin je sommige familieleden beter te kennen, andere zijn alleen maar geschetst, vluchtige figuren zoals je ze op een feestje tegenkomt en weer vergeet. Hoofdrolspelers zijn Brad en Bitsy, Sami en Ziba en de twee meisjes die door de vriendschap van hun ouders veel dingen samen doen. De groep breidt zich langzaam uit: Conny en Dave, de ouders van Bitsy en Sami’s moeder Maryam, om een paar belangrijke personages te noemen. Vooral Maryam leren we steeds beter kennen en na de dood van Conny zijn er familieleden die fantasieën hebben over een samengaan van moeder Maryam en Dave. Zonder op de details in te gaan: er volgen ontwikkelingen die de vriendschap tussen de twee families sterk op de proef stellen. En uiteindelijk zit er in het laatste hoofdstuk een wending die je niet helemaal verwacht en nog weer even anders uitpakt dan je al lezend begint te geloven.
Er is het verhaal, daarnaast gaat het erom hoe de goed aangepaste en vloeiend Engels sprekende Iraniërs hun positie ervaren. Als contrast zijn er familieleden die vooral Farsi spreken en angstvallig vasthouden aan de tradities. Bijna allemaal zijn ze gevlucht uit het Iran van de Sjah maar niemand zou terug willen naar het land van de ayatollahs. De Amerikanen, de witte, gesettelde, hebben geen twijfels; zoals zij de wereld zien en ervaren, zo zit de wereld in elkaar. Zij voelen zich de norm.
Dit alles te vertellen in zinnen die je met plezier leest, een inhoud die blijft boeien, je af en toe doet lachen, je soms ontroert – dat getuigt van een groot schrijverschap.

Muriel Spark, Memento mori

29 mrt

Muriel Spark _ Memento mori -179x291In de eerste regels van Memento mori wordt Dame Lettie voor de achtste maal gebeld door iemand die anoniem blijft en steeds die ene zin uitspreekt: Denk erom dat u moet sterven. Ze belt een gepensioneerde politieman en haar broer Godfrey. De laatste haalt haar op zodat ze bij hem en zijn vrouw Charmian tot rust kan komen. In een paar zinnen hebben we al vier personages, allemaal een beetje tot ver boven de zeventig. Er komen er nog veel meer.
Een roman van een, zij het onterecht, niet zo bekende schrijfster die toen zij dit in 1959 schreef, 41 jaar was en aan het begin van haar carrière stond, zou meer dan vijftig jaar later behoorlijk kunnen tegenvallen. Temeer waar het een roman is over oude mensen en de dood. Niets is echter minder waar. Dat komt omdat de tekst nog steeds fris en helder is, en dat komt weer omdat de verteller in weinig woorden haar verhaal weet te doen en omdat we heel wat scènes meemaken aan de hand van dialogen. Charmian is een oudere schrijfster, wier werk na een periode van verminderde belangstelling weer stijgt in populariteit. Hoe ze functioneert blijkt uit de begroeting van Dame Lettie.
‘Heb je je geamuseerd in de bioscoop gisteravond, Taylor?’ zei Charmian.
‘Ik ben Taylor niet,’ zei Dame Lettie, ‘en in elk geval noemde je Taylor altijd “Jean” de laatste twintig jaar dat ze bij je in dienst was.’
Mrs. Anthony, hun huishoudster, bracht de slappe koffie binnen en zette hem op de ontbijttafel.
‘Heb je je geamuseerd in de bioscoop gisteravond, Taylor?’ vroeg Charmian haar.
‘Ja, dank u, mrs. Colston’, zei de huishoudster.
‘Mrs. Anthony is Taylor niet’, zei Lettie. ‘Er is hier niemand die Taylor heet. En bovendien noemde je haar op het laatste altijd Jean. Je noemde Taylor alleen maar Taylor toen je nog een meisje was. En in elk geval is mrs. Anthony Taylor niet.’
Godfrey kwam binnen. Hij gaf Charmian een kus.
‘Goeie morgen, Eric’, zei ze.
‘Het is Eric niet’, zei Dame Lettie.
Je zou als schrijver domweg iets kunnen zeggen over de staat van Charmians geest, maar wat Muriel Spark hier doet is volgens de gouden regel ‘Show, don’t tell’ en is de veel interessantere en hier ook leukere manier.
Dame Lettie (jonger dan Godfrey; pas negenenzeventig) blijkt algauw niet de enige die deze telefoontjes krijgt. De opgebelde mensen reageren er heel verschillend op. De meesten raken van slag, maar de vroegere huishoudster Jean Taylor neemt het laconiek op. Taylor ligt met zware reumatische klachten op een geriatrische ziekenzaal met een stuk of tien andere oude dames die door de verpleegster oma zus en oma zo worden genoemd. Die zaal is een heel andere wereld, een uitstapje van de andere scènes. Taylor die ooit uit solidariteit met haar werkgeefster katholiek is geworden en er meer in gelooft dan Charmian, stelt dat je ook zou kunnen doen wat de opbeller zegt, eraan denken dat je ooit moet sterven. Dat zegt ze ook tegen Dame Lettie als die op bezoek komt, maar die luistert niet en denkt dat Taylor dement begint te worden. Een aantal bejaarden vult de dag door het eigen testament bij te werken, dagelijks worden er mensen geschrapt of juist opgenomen als erfgenaam.
Ik zei al dat er nog heel wat personages komen. Je zou de weg kwijt kunnen raken, maar dat valt hard mee. Ze staan met elkaar in verbinding en je leert ze kennen aan de hand van de personages die je al kent. Allengs begint duidelijk te worden dat deze mensen heel wat te overdenken hebben. Tussen de personages spelen oude intriges, geheimen, en geheimen achter geheimen. Daardoor wordt Godfrey op een grappige manier chantabel in de handen van de valse gezelschapsdame mrs. Pettigrew. Ze weet hem af te persen. De zaak van de ‘Gedenk te sterven’-telefoontjes is in handen van de politie en haalt de pers. Het onderzoek schiet niet erg op. Dat de slachtoffers heel verschillende beschrijvingen geven van de stem van de opbeller is bepaald geen steun voor de politie. De roman is echter niet een misdaadroman waarbij aan het eind de schuldige gevonden moet worden. Het is een roman over oude mensen die om moeten zien te gaan met hun leven, het krakkemikkige lijf en het feit dat de dood niet meer zo heel ver weg zal zijn. Om daarin ernst en humor te vermengen tot een luchtig verhaal dat na dik vijftig jaar nog altijd met plezier te lezen is, vind ik knap. Ik weet niet meer van wie ik ooit las dat je de naam Muriel Spark moest onthouden; ik moet daarom in een paar onbestemde richtingen knikken en dankjewel zeggen.
Muriel Spark _ Memento mori (2)

Alain de Botton, Proeven van liefde (Essays in love)

16 mrt

Alain de Botton_Proeven van liefde-190x296Een paar zinnen uit de flaptekst: ‘De verteller ontmoet in het vliegtuig van Parijs naar Londen Chloé, op wie hij verliefd wordt. Dat leidt tot een essay over kansberekening. Wie verliefd is gelooft algauw in een lotsbestemming. Maar hoe groot was de kans werkelijk dat de verteller uitgerekend op deze vlucht, op deze dag in de stoel naast Chloé kwam te zitten?’
Ik had me kort daarvoor beziggehouden met het toeval en ik had een gedicht gemaakt waarin dat een grote rol speelt. Zelfs mijn eigen bestaan berust op gebeurtenissen die heel makkelijk anders verlopen hadden kunnen zijn. Al naar gelang je religieuze instelling of niet, kun je dit herleiden tot puur toeval, het lot, of een god die af en toe met een kleine beweging van een caleidoscoop de gekleurde stukjes van vele levens herschikt. Mijn aandacht was gewekt. En ik heb er geen spijt van gehad dat ik dit boek heb gelezen.

Roman staat er op de kaft. Enerzijds is het een roman, het verhaal van de ik-verteller die na een korte ontmoeting verliefd wordt, een liefde die beantwoord wordt, en zich ontwikkelt zoals wel meer liefdes. Dat deel is een klassiek verhaal met een hoofdpersoon met een literair conflict. Hij is zonder Chloé, maar wil een leven met haar en tot de dood hem scheidt. Er kunnen tegenspelers zijn die dit streven in de weg staan, er zijn ups en downs en ten slotte slaagt de held uit het verhaal, of niet. Roman dus. Alleen is de verteller ook filosoof en heel regelmatig doet deze een stap terug om na te denken en de gebeurtenissen in een breder perspectief te plaatsen. Dat zijn essayistische mini-opstellen over de liefde, over hoe verliefde mensen handelen.
Het begint met een betoog over de kans dat de ik en Chloé naast elkaar in dat vliegtuig komen te zitten. De aanloop neemt de verteller niet eens mee in zijn sommen; dat de ik een paar dagen eerder klaar was met een opdracht in Bordeaux en besluit zijn in Parijs wonende zus op te zoeken, en dat zij op het laatste moment een reis moet overnemen van een zieke collega. Haar oorspronkelijke vlucht mist ze doordat ze bij vertrek uit het hotel merkt dat een fles shampoo in haar tas heeft gelekt. Ze maakt schoon, pakt haar tas opnieuw in en start zo wat later om vervolgens met de taxi in een file terecht te komen. Anders had ze haar eerdere Air France vlucht wel gehaald, nu boekt ze over op de British Airways vlucht waarmee de ik vliegt. Alleen al de kans dat twee mensen in een toestel met 191 stoelen naast elkaar komen te zitten, vermenigvuldigd met zes vluchten, leidt tot een kans van één op bijna zes miljoen.
Het gesprek klikt, ze ontdekken overeenkomsten, zij heeft snel door waarover hij het heeft, maakt zelfs zijn zinnen af. Het verliefde gevoel overvalt hem dat je iemand onbewust altijd al kende. Voor elkaar voorbestemd waren en dat dit op een dag móest gebeuren.
Terwijl het verhaal verdergaat, ze bellen, gaan uit eten, gaan ook de beschouwingen door. Bijvoorbeeld over het feit dat de verliefde zijn of haar eigen identiteit opgeeft voor een persoonlijkheid die hopelijk bij de ander in de smaak zal vallen. In het verhaal geïllustreerd door een dialoog over het al dan niet bestellen van wijn. Hij vraagt of ze wijn wil, zij retourneert de vraag: wat wil jij? Via een paar pogingen de ander te laten zeggen wat die wil, besluit zij dat zij water neemt. Waarop hij daarin meegaat, terwijl hij achter haar een groot schoolbord kan zien waarop de smakelijkste wijnen staan.
Er is veel te herkennen. De ruzies die over dingen gaan die je van elkaar zou moeten kunnen verdragen en waarvan de verteller-filosoof zegt dat de verliefde, als het eerste doel is bereikt, ontdekt dat er verschillen zijn tussen het ideaalbeeld en de werkelijkheid. Verschillen die hij of zij in de ander probeert de veranderen. Evenzoveel pogingen om de werkelijkheid te duwen en persen in de ideale mal. Er komt veel ter sprake, meer dan ik hier kan of wil vertellen; er moet ook wat te lezen en te ontdekken overblijven. Interessant vond ik de stelling dat mensen die wat afstandelijker bevriend zijn, vaak beschaafder met elkaar omgaan. Dat het feit dat de geliefden elkaar ook naakt kennen, een vlies wegtrekt dat de mens weerhoudt van fout gedrag.

Ik zou niet iedereen die schrijft aanraden om zulke dubbele romans te schrijven. Lang niet iedereen heeft een filosofische achtergrond. Wel is het interessant om je af te vragen: wat gebeurt hier eigenlijk? Hoeveel er dan uiteindelijk in het verhaal doorsijpelt, is een volgend chapiter; de vraag stellen is al van groot belang.
De roman is nog te koop in een Atlas-uitgave van tien euro.

John Irving, De redding van Piggy Sneed (Verhalen)

17 feb

John Irving_De redding van Piggy Sneed-190x305Over een goed verhaal kun je bijna evenveel vertellen als over een roman. Dat dit niet helemaal waar is, weet ik wel, maar over de personages, thema’s en achtergronden valt per verhaal veel meer te zeggen dan de tien procent die een verhaal uitmaakt van een roman. Ik telde snel: de bundel is 258 pagina’s groot en bevat tien verhalen.
Wat opvalt is de verscheidenheid in de bundel. Het titelverhaal begint met de mededeling dat het om een persoonlijke herinnering gaat. ‘Maar wilt u wel bedenken dat alle herinneringen (bij elke schrijver met een rijke verbeelding) onbetrouwbaar zijn.’
Daarna volgt een verhaal over hoe hij en de andere kinderen van zijn straat, de geestelijk gehandicapte vuilnisman in de maling namen. De man haalde bio-afval op voor zijn varkens, hij was nauwelijks in staat om te praten en maakte meest knorrende geluiden. De kinderen noemden hem Piggy Sneed. Later, de ik-figuur uit het verhaal is inmiddels opgegroeid in diezelfde buurt en is lid van de vrijwillige brandweer, verzint deze verschillende scenario’s die Piggy zouden kunnen redden uit een grote brand die zijn huis en varkensstal verwoest. Fantasieën van de schrijver in spe. Het is zijn grootmoeder, wijs en met de goede omgangsvormen die alleen van binnenuit komen, die hem uiteindelijk een spiegel voorhoudt.

In het tweede verhaal een andere sfeer, een totaal andere vertelling. Ik ga niet de korte inhoud geven van tien verhalen, zelfs niet van drie of vier. De korte inhoud doet nooit recht aan een verhaal; het gaat immers ook om de toon, de woorden en de indrukken die je als lezer opdoet. Om te laten zien hoe anders dit verhaal is: na het ik-verhaal waarin de verteller zijn schrijverstalent ontdekt, nu een verhaal over de uroloog George en zijn vrouw, de architecte Kit. Het verhaal is langer, een goede veertig pagina’s en er gebeurt dan ook meer. Het echtpaar heeft een huis gekocht van de oude, van oorsprong Oostenrijkse Kessler. Deze waarschuwt dat George met zijn buurman nog wel de nodige last zal krijgen. De buurman wil dolgraag de grote notenboom uit de tuin weg hebben. Kessler bezweert George en Kit niet toe te geven om de notenboom neder te halen. (Sporen Duits-Oostenrijks is Kessler nooit kwijtgeraakt.) Dit is één verhaallijn. In een andere zien we hoe Kit, ruimte in huis schept door de ene na de andere muur weg te breken. En we zien de uroloog aan het werk. Hij krijgt een student die aan een druiper lijdt. Als hij de jongen zegt de namen van zijn seksuele contacten te noemen, haalt de onwillige student een rotstreek uit naar een meisje dat hij niet heeft kunnen krijgen. Een timide meisje, dat echter op een hilarische en doeltreffende manier wraak neemt. Met de buurman en de notenboom is George bepaald nog niet klaar en leven in de door Kit geschapen ruimte vereist de nodige aanpassingen door George. Al met al heel wat ontwikkelingen die zo beschreven zijn dat je als lezer regelmatig zachtjes zit te lachen. De verschillende personages komen allemaal tot leven, de een zal je meer mogen dan de ander, maar allemaal zijn ze met mededogen neergezet.
In het volgende verhaal toont Irving zich van weer een andere kant. De hoofdpersoon heet hier De bestuurder. Hij blijkt een nauwgezette man uit Vermont die als hij reisde notities bijhield: het benzineverbruik, tolheffingen en de reistijd. Hij houdt de olie op peil en de voorruit schoon en heeft een eigen bandenspanningsmeter op zak. Rond middernacht is hij vanuit Vermont vertrokken in de Volvo.
‘De Volvo waardeerde de zorg van de bestuurder; de U.S.9 dwars door Vermont, van Brattleboro naar Bennington, was een zorgeloze rit. Toen de grens met de staat New York zich aankondigde, zei de bestuurder: “Het gaat goed.” De Volvo geloofde hem.’
De vorm is hier vanaf de eerste pagina anders. Geen met name genoemd personage, een Volvo met een ziel, en een tocht die volgens de titel naar Iowa moet voeren. Gaandeweg wordt duidelijker waarom de man onderweg is en al lezende begin je te vermoeden dat deze tocht niet zal brengen wat de bestuurder ervan gehoopt had. Hoewel we maar weinig te weten komen van het naamloze personage, leef je toch mee met de tragische held van dit verhaal. Wat ik het leuke vind van deze verhalen, en van korte verhalen in het algemeen, is -ik verplaats me in de positie van de schrijver- dat je niet een paar jaar bezig bent met een roman, om dan jezelf opnieuw te moeten uitvinden voor de volgende roman. Na een verhaal van tien tot vijftig pagina’s kan je iets totaal anders gaan schrijven. Het houdt je eigen geest en die van de lezer heerlijk levendig. Natuurlijk kan je al je verhalen in een zelfde stijl schrijven, sommige schrijvers doen dat ook, maar John Irving is een van die rasvertellers die moeiteloos van toon en aanpak wisselen. Hij vindt daarbij precies de stijl die naadloos aansluit bij het verhaal. Eerst was er het verhaal en die geschiedenis vroeg om een bepaalde verteltrant. Zo voelt het aan.