Dat wat in heel wat recensies is geschreven, namelijk dat Lieske in taal prachtige beelden kan oproepen klopt. Je zou willen dat hij hierin maat kon houden.
De roman is het verhaal van de 35-jarige Anton Milot die in zijn leven twee vrouwen is kwijtgeraakt. Recent Robin bij een ongeluk en lang geleden het Duitse meisje Rosemarie dat in het kader van een kerkelijke hulpactie een aantal jaren in zijn ouderlijk huis woonde.
Op een dag komt hij op straat zijn jongere zelf tegen. De leeftijd zag ik er niet bij, maar uit de beschrijving kan hij niet veel ouder dan tien, elf jaar zijn. Het is een constructie die nogal wat vraagt van de lezer. De jongen verschijnt niet in een droom, maar wordt levend en sprekend opgevoerd. Hij gaat mee op een reis door Duitsland. Later in het verhaal lijkt het of hij herinneringen heeft van rond zijn veertiende jaar.
Ik ben als lezer best bereid ver met de fantasie van de schrijver mee te gaan. Lieske maakt dit echter vrijwel onmogelijk. De kleine Anton spreekt in zinnen die alleen de schrijver bedacht kan hebben. Steeds opnieuw word je als lezer bij hem weggehaald door de ongeloofwaardig fraaie zinnen die uit zijn mond op papier komen. Een willekeurig voorbeeld: Daar zaten wij, Hollanders, stom, onze knieën stootten onder tafel tegen elkaar en we keken toe; dit was sterven en wat er stierf weet ik niet, maar het was zoiets als het stuk hersenen waarin haar moeder woonde, of het vlies dat de oorlogsherinneringen nog een beetje in bedwang hield.
De volwassen Anton droomt op een gegeven moment van een glazen engel. Een droom waarvan Lieske het einde met de volgende zin beschrijft: Net toen ik mij realiseerde dat mijn glazen engel Rosemarie heette, loste zij op in lucht, trok zij zich terug als een amoeboïde schijngestalte als het ware, zodat er nog een geleiachtige rimpeling te zien was in de openlucht in de vorm van haar lichaam en toen helemaal niets meer.
Voor wie zelf schrijft zeg ik: doe dit niet. Blijf in godsnaam bij jezelf, denk aan Nescio, Elsschot en anderen die juist door een direct en sober taalgebruik de tijd hebben doorstaan. Als afschrikwekkend oud voorbeeld zou je “De oude wereld” van Is. Querido kunnen opslaan. Hij schreef net als Nescio rond 1918, maar zo overladen in taal, dat het boek nu alleen maar een meewarige glimlach kan oproepen. De Gulden Winkel schreef al in 1919: “….het gebaar, de zwierigheid, de praal (…), die hij in zijn werk zoo overmatig uitstrooit.” Ik pak het boek een enkele keer uit de kast om het te laten zien. Niet alleen in taal is het bovenmatig, ook in zijn vorm, gedrukt in imposante letters op 200 grams papier, zeker tweemaal zo dik als dat van gewone boeken.
Het verschil tussen wat de volwassen Anton zich herinnert en wat de kleine jongen weet, geeft een interessante kijk op de werking van het geheugen. Hier speelt ook verdringing een rol. Er zijn echter overtuigender manieren om oud geheugen te laten herleven dan de vorm die hier is gekozen. Behalve over Rosemarie gaan de herinneringen over de naoorlogse jaren in het Haagse Bezuidenhoutkwartier en over de vader. Door een ontluisterende gebeurtenis kantelt het beeld van wat oorspronkelijk de held was van de jongen(s). Bepaald een magere ontwikkeling.
Al met al vond ik dit de minste leeservaring van de afgelopen tijd. Het zal lang duren voor ik het volgende boek van Lieske zal gaan lezen.