Archief | oktober, 2013

Désanne van Brederode, Mensen met een hobby

29 okt

 Desanne van Brederode - Mensen met een hobby-292x182Ik begon de roman met goede zin. Natuurlijk, want ik ben een optimistisch mens en ik heb een ruime keus aan boeken die ik kan gaan lezen, dus waarom zou ik aan een roman beginnen waar ik weinig van verwacht? Ik werd niet teleurgesteld, maar naarmate ik verder kwam op weg naar de finish op bladzijde 404, werd het lezen een klus.

Hoofdpersoon is Lilly Berkenbosch, begin dertig en naar haar idee onder haar niveau bezig als striptekenares voor een populair blad. Wat schrijven aangaat komt ze niet verder dan teksten in de bekende ballonnen. Kort geleden is haar moeder gestorven, ze zit nog diep in het rouwproces. Ze woont samen met Tom, een gevraagd fotograaf, het onstuimige van het begin is eraf. Hij is nuchter en streeft het succes na. Lilly’s zoeken om betekenis aan het leven te geven, laat hij van zich afglijden. Voor haar is dat juist waar het om gaat. Dat wordt sterker en bijna obsessief wanneer ze van de Deense buurman twee boeken leent: een van Kierkegaard en een over een Noorse filosoof Thorwald Hammerson. Kierkegaard legt ze spoedig weg, maar zoals sommige ‘in de Here’ raken, zo raakt Lilly ‘in Hammerson’. De zestien hoofdstukken beginnen elk met een lang citaat van Hammerson die waarheden verkondigt waarnaar Lilly wil leven.
Gebeurtenissen spelen een ondergeschikte rol. Er zijn ontmoetingen en gesprekken met familie en vrienden van nu en vroeger, maar het meeste gebeurt in de gedachten. Dat doet soms denken aan een stream of consciousness. Het deed me ook denken aan Ian McEwans roman Zaterdag, waarin we vooral de gedachten van de hoofdpersoon volgen. Bij Van Brederode ligt de filosofische laag er echter veel dikker op, in een mate die ik af en toe irritant vond worden.
Lilly is opgegroeid met een katholieke vader, hij was ooit kapelaan, en een moeder die je eerder New Age zou noemen. Lilly neigt naar het katholieke, maar is vooral een zoekende. Tom vindt dat mensen met een hobby, mensen zijn die hun leven willen laten samenvallen met een geniale theorie, waaruit ze ook hun inspiratie willen ontlenen. 

Terwijl zij nog rouwt, heeft haar vader een nieuwe liefde gevonden. Hij heeft, min of meer tot Lilly’s afgrijzen, kort na het overlijden van haar moeder een relatie aangeknoopt met Thea Duister. Hij, de vader, is ervan overtuigd dat Lilly’s moeder mevrouw Duister op zijn pad heeft gezet. ‘Haar moeder was nog maar net in de hemel gearriveerd of ze had van de een of andere hogere entiteit al een afstandbediening in de handen gedrukt gekregen waarmee ze de geluksroute voor haar echtgenoot kon uitstippelen.’ (…) ‘Opeens vond Lilly zichzelf een echte jezuïet. Met soms net zulke kromme redeneringen als mijn vader, dacht ze. Als ik werkelijk zoveel houd van mensen die van de ene op de andere dag kiezen voor een ander, waarachtiger leven, vroeg ze zich af, waarom gun ik papa dan niet zijn uitbundige, verwarrende verliefdheid? En waarom maak ik me soms zo kwaad op Tom, die nog steeds zijn artistieke principes niet verraden heeft, maar wel op stap gaat met mensen voor wie hij eerder nooit een greintje respect heeft gehad – terwijl ik weet dat hij ze niet zal vleien en niet langer met ze aan tafel blijft zitten dan nodig is? Hij moet ze bekeren, vind ik, vinden mijn genen, hij moet een boodschap uitdragen. Maar waartoe moet hij ze bekeren? Welke boodschap moet hij ze in de maag splitsen?’
De citaten geven een indruk van de stijl. Het zou verleidelijk zijn om ook Lilly’s gedachten te citeren over mensen die op de vraag ‘Hoe gaat het?’ antwoorden: ‘O, zijn gangetje.’ Ik doe het niet, het is te lang, en je kunt ook zelf bedenken wat dat is: een leven dat zijn gangetje gaat. En of je zo’n leven wilt.
Er is in Van Brederodes roman heel veel wat de moeite waard is, maar als het vlees was, zou ik de slager vragen er een flink randje vet af te snijden.

Jan de Hartog, Stella

18 okt

Jan den Hartog - Stella 199-290Om de een of andere reden gold Jan de Hartog niet als literatuur. Hij was een verhalenverteller wat de critici op zijn zachtst een nadeel vonden. En hij was in zijn tijd, intussen ligt zijn hoogtepunt meer dan een halve eeuw achter ons, razend populair. Ook dat helpt niet als je literaire erkenning zoekt. Veel gelezen en vaak herdrukt was de roman Hollands glorie met de Nederlandse zeesleepvaart als onderwerp. Het verscheen in 1940 en alleen al de titel maakte het in de tijd van de Duitse bezetting populair. Zesendertig jaar later werd het als televisieserie uitgezonden door de Avro.

Vorige week kocht ik voor een beschamende vijftig centen de roman Stella. In 1950 uitgegeven door Elsevier met illustraties door Eppo Doeve. Stella gaat over een kapitein van even dertig jaar, die in 1940 vanuit Nederland naar Engeland weet te komen. In die tijd steken vrachtschepen in konvooi de oceaan over. Regelmatig wordt er een geraakt door een Duitse onderzeeër. Voor zover zo’n schip niet verder kan maar niet is gezonken, wordt het binnengesleept door een voor dat doel opgezette dienst in de Zuid-Engelse haven die in de roman wordt opgevoerd als Westport. De sleepboten en hun bemanningen zijn zelf ook potentiële slachtoffers. Als de ik-verteller aankomt, ontmoet hij Dop met wie hij vroeger op de zeevaartschool heeft gezeten. Deze stelt hem voor aan Stella, een jonge vrouw uit de Hebriden met wie hij samenwoont in haar flat. Dop geeft de ik een reservesleutel en laat de ik beloven dat hij, mocht Dop van een missie niet terugkeren, diens plaats inneemt. Op dezelfde manier is Dop in de plaats gekomen van diens voorganger.

De ik is een man van vlees en bloed. Hij heeft zijn angsten tijdens de missies, stijgt daar bovenuit, denkt soms dat hij onkwetsbaar is, wat het mechanisme is van veel soldaten om met gevaar te kunnen omgaan. Dop komt om, de ik aarzelt maar houdt zich wel aan zijn belofte. Hij gaat meer voelen voor Stella, wat nieuwe emoties met zich meebrengt en zijn houding ten opzicht van de oorlog doet veranderen. De hele sfeer in de havenplaats, de manier waarop de mannen met elkaar omgaan, is heel geloofwaardig en de dreiging die boven het verhaal blijft hangen – zal de ik de volgende dode zijn in de rij rond Stella? – maakt dat de roman tot bladzijde 293 zijn spanning behoudt. Geen moment had ik als lezer het gevoel dat ik een boek las dat ruim zestig jaar geleden was geschreven.

Ooit vertelde De Hartog aan De Volkskrant iets over zijn schrijven. Hij bewaarde zijn manuscripten in een kluis en ook als een boek klaar was, ging het eerst de kluis in om daar voorlopig niet uit te komen. ‘Je moet nooit te vroeg beginnen met corrigeren. Je moet wél megalomaan beginnen, zo van: Tolstoi, jij kunt wel inpakken. Je moet denken dat je alles kunt. Maar als na een jaar dat boek uit de bankkluis komt, moet je denken: wat is dát voor rotzooi.’ Voor die ‘rotzooi’ had De Hartog vier of vijf correctieronden in petto. Troostrijk voor alle startende schrijvers die teleurgesteld zijn dat hun verhaal niet in één keer perfect is. Jan de Hartog hield van de zee en kwam als kind al in dat milieu terecht. Daar hoorde hij sappige verhalen en hij leerde dat je om een verhaal te testen, het nog het best kon vertellen aan de kok in de kombuis. Als die je verhaal verder vertelde, zat je goed.